E. du Perron
aan
C. van Wessem
Brussel, 20 januari 1931
Brussel, Dinsdag.
Beste Constant,
Even snel antwoorden op je laatste missive, die ik hier thuis vind. (Ik logeer bij mijn moeder, een eindje uit de buurt; zij is n.l. weer erg ‘kwakkelende’.)
1. | Mijn veronderstelling was niet meer dan een veronderstelling, vastgeknoopt aan iets dat Slau mij vroeger eens vertelde. Ik weet anders niet waar die ‘voorzichtigheid’ op slaat. Vraag het hem zelf eens, als hij terug is.1470 |
2. | In ieder geval gelukgewenscht dat je met dien klier* gebrouilleerd bent. - Ben overigens benieuwd hoe groot zijn encaisseeringsvermogen zal blijken te zijn, wanneer mijn 2 bundels Cahiers publiekelijk verschijnen.1471 |
3. | Nog even dit over het stuk Kelk-GreshofF. Ik haal de 2 zwakste punten uit het betoog van Kelk naar voren, zeg je: - accoord! maar hij haalde de zwakste versjes met ‘blijmoedigen toon’ naar voren. Ik zou er je direct 5 of 6 kunnen citeeren die veel aardiger zijn en geheel zònder ‘wilde witte wolkgevaarten’1472 (een kunstje waar ik ook gloeiend de pest aan heb!) |
4. | Je stuk over Adelaïde gaf inderdaad een geheel verschillende meening; toch kan ik je bezwaar tegen het ‘ouderwetsche’ van die vrouwenfiguur deelen. Alleen, heb je dit ééne bedacht?: Adelaide zal zoowat in den tijd van onze grootmoeders geleefd hebben, want haar geschiedenis wordt gevolgd door die van haar zoon Eric, en die weer door zijn dochter Christine,1473 geloof ik. Als Christine nu maar op z'n nieuwerwetsch een malloot is, is alles verantwoord! |
5. | Mijn stuk1474 in DGW. komt eerst in Februari. |
Tot nader. Hart. gr. van je
E
P.S. - Daarnet komt je lange enveloppe binnen met de aant. retour. Dat is dus ook van de baan.1475 Om die dingen voor het publiek om te werken, daar voel ik niets voor. Maar ik schrijf nog wel eens een ‘publiek’ stukje en zal dan aan je denken!...* Toch heb ik, au fond, genoeg van dézen literairen kant, die niet vrij is van de bemoeizucht welke ik o.a. Marsman verweet. (Tusschen haakjes: die idioot over Malraux is Van Schendel!1476)
Marsman is een ‘curieus’ mannetje; zoo b.v. waar hij zijn bespr. van Parlando1477 aanvangt met de ontdekking dat ik ‘onvermoeibaar en moeizaam woeker met mijn talent’. Pauvre ami. Dàt is nu juist zoover verwijderd van het talent dat ik bezitten mag, als maar eenigszins kan.1478 Maar misschien zal ik mij op een gegeven oogenblik wagen aan de analyse van Marsman's typus: waar bij hem de burger begint (y compris de revue-directeur) en de dichter eindigt.
Vale.
E.