E. du Perron
aan
C. van Wessem

Brussel, 16 januari 1931

Brussel, Vrijdagav.

Beste Constant,

Hierbij antwoord op je ‘eersten’ brief. Dat mijn stuk over den bundel (en Nijhoff) weg is - d.w.z. afgeleverd, weet je nu. Het stuk van Slau1463 las ik; wat die ‘voorzichtigheid’ betreft, ik geloof dat hij een oude grief tegen je heeft, n.l. in den tijd van Het Getij, toen Van den Bergh en jij, zooals ik ook elders schreef,1464 zoowat de eenigen waren om de gevoelens van de anderen te formuleeren, moet jij altijd zeer goed - d.w.z. slecht! - over de bête opgeschroefdheid van Coster gesproken hebben, maar hem nooit openlijk hebben aangevallen. En dat schenen de anderen eig. van je te verwachten: dat je Coster, toen al, knock-out zou hebben geslagen en zèlf de Nieuwe Geluiden uitgegeven.

Borel heeft den hoofdred. van Het Vaderland, die hem mijn opinie lezen liet, ietwat verschrikt aangekeken, en zijn ‘mondelinge’ reactie was: - U neemt het toch niet op? - Dus in alle opzichten een schijthuis. Misschien - als het nog niet te laat is daarvoor - plaatst Kramers nu mijn epistel in D.G.W.

Inderdaad, over Greshoff worden wij het niet eens. Het stukje van Kelk waarnaar jij verwijst, las ik bij verschijnen en heb ik altijd verdomd flauw (en geenszins onmeedoogend) gevonden. Er staan van die misselijke verwijten in, van: ‘de heer Gr. geeft telkens weer een boekje uit’; en bij herkent met een t: ‘van de taalfout zullen we niet spreken’. Het geheel maakte den indruk van iemand die zich nu eens nijdig gemaakt had over-enz. en het nu eens, sapperloot, duidelijk zou zeggen*. Ik heb groote lust gehad op dat stuk te antwoorden, en ben daarvan afgehouden door Gr. zelf, die mij zeide dat hij er niets van begreep, maar dat Kelk een zeer geschikte vent was, enz. (Als je daaruit zou opmaken dat Gr. bang was voor Kelk, maak je wellicht een verkeerde conclusie.) Later, toen ik Kelk kende, heb ik hem nog over dat stuk gesproken en den indruk gekregen dat hij het er zelf ook niet zoo erg eens meer mee was.* Het stomste van alles is dat het ging, niet om Gr.'s boutades, maar om zijn verzen! En zijn verzen zijn mij zéker 10 × zooveel waard als de verzamelde ‘poésie pure’ van de allerjongsten. - Trouwens, ik heb een groot stuk over Greshoff geschreven (verleden jaar), dat mijn 2e bundel Cahiers afsluit,1466 en dat je wschl. dan erg beroerd zult vinden, maar waarin ik voor de eerste maal ‘in het publiek’ mijn opinie over Gr. verkondig. Ik heb dat tot dusver nooit noodig gevonden, maar wie weet? - misschien vormt mijn stuk nog een tegenwichtje voor dat stuk van Kelk (‘tel qu'en vous-mêmes enfin l'Eternité le change.....’1467)

Naar je Lessen zie ik met belangstelling uit en dat het beter is dan Marceline, daar durf ik nù al mijn hand voor in het vuur steken!

Antwoord hier voorloopig niet meer op, anders wordt het een eindeloos chasser-croiser. Ik wacht nog op het ‘andere’ antwoord.

Hart. gr. van je

E.

P.S. Daarnet komt je groote enveloppe. Veel dank; je bent de promptheid zelf, het is een genot ‘zaken’ met je te doen!

P.P.S.

Over ‘de rest’ hoor ik later dan wel meer. Misschien hoùdt Marsman wel van literaire dagboeken - who knows? - Daarnet komt ook een brief van Kramers: hij plaatst mijn briefje aan de redactie v/h ‘Vaderland’ èn het stuk tegen Nijhoff. Dus alles is in orde.

E.

1463Slauerhoffs bespreking in de Nieuwe Arnhemsche courant van 27 december 1930 van Prisma en Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen. De passage waarop DP doelt, luidt: ‘Binnendijk en Van Wessem zijn beiden redacteur van de Vrije Bladen en vertegenwoordigen beiden op precies dezelfde manier een richting, in schijn modern maar in werkelijkheid conservatief en voorzichtig’.
1464Zie Tegenonderzoek, p. 22-24 (Vw 2, p. 221-223).
*Ik bedoel hiermee dat het erg boos was, maar absoluut niet afdoend. (Precies op dezelfde manier beknibbelt Helman je nu op het woord ‘samengesteld’.)
*O.a. vond Kelk Gr.'s Chromo'sq in Erts 31465 prachtig.
1465De gedichten Chromo's I en II stonden in Erts 4 (1930).
1466Het grote stuk over Greshoff vormt niet de afsluiting van Vriend of vijand, maar werd opgenomen in de derde bundel, Tegenonderzoek, p. 25-35.
1467De eerste regel - niet letterlijk geciteerd - van het sonnet ‘Le tombeau d'Edgar Poe’ van Mallarmé.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie