E. du Perron
aan
V.E. van Vriesland

Brussel, 23 september 1930

Brussel, Dinsdagmorgen.

Beste Vic,

Me voilà rentré - in mijn gewone sleur met 1001 kleine prikkeltjes (en nog kleinere genoegens). Ik had hààst hier weer terug te komen: uit een soort combativiteit (bij gebrek aan grooter tegenstanders)? of óók uit een soort masochisme? Zeg jij het maar.

Ik ben toch heel blij je even gezien te hebben en gesproken, al was onze bijeenkomst misschien voor een te groot deel gewijd aan het bedrukt papier. Maar laat ons niet vergeten: de ietwat meelige conversatie die ernaar streefde om van de vriendschap een soort ‘gesublimeerde’, of gelocaliseerde, menschenliefde te maken. Ziedaar weer de strijd tusschen de intelligentie en het gevoel. Mijn intelligentie - geholpen door mijn wijdvermaard cynisme - zou gemakkelijk tot deze paradox kunnen gaan; maar mijn gevoel schreeuwt: ‘1000 × neen!’ - Ik heb de pest aan ‘de menschen’, - hoe meer er bijeen zijn, hoe meer de pest - en ik hoû van mijn vrienden. Ik hoû zelfs van mijn vrienden naarmate ze meer van ‘de menschen’ verschillen want aan mij verwant zijn. (Ik weet wel dat dit onderscheid tusschen ‘mij’ en ‘de menschen’ een zoete illuzie is; maar dan - welk eenigszins groot gevoel berust niet op een zoete illuzie?)

Bon; na je verlaten te hebben, heb ik met Willink nog tot half 3 over zijn artikel1258 gesproken enz. Hij had er mijn naam in gezet; ik heb aan je opmerking over het noemen van Jany gedacht en mijn naam geschrapt. Ik ben een goed vriend, dat blijkt hier weer uit! jouw opinie weegt zwaarder dan mijn ijdelheid!

Den volgenden dag, in Den Haag, Jany en Pom(me) gesproken. Met den eerste alles vermeden wat niet prettig was (thuiskomende vond ik daarover trouwens een brief die de boel weer in orde brengt, ‘de lucht zuivert’, noemt hij het); met den tweede allergezelligst geboomd, als altijd, en Godlof! het onderwerp schrijfdiarrhee van mevrouw vermeden. De arme kerel schijnt er anders wèrkelijk enthousiast over te zijn, zooals jij ook veronderstelde; het masochisme kan dus rare vormen aannemen. - Jany schrijf ik gelijk hiermee; je hebt geen idee van onze vriendschap in brieven, die is over en weer van een delicate, ik zou haast zeggen, van een deferente, warmte. Maar als ik bij hem zit, heb ik 8 op de 10 keer het gevoel dat hij mij eigenlijk in het Paradijs wenscht - of een andere hemelsche plaats - als het maar vèr van hem af is. Enfin, nous, Père Ubu, constaterons que c'est un fameux bougre de Granzomme! Tous les Granzommes sont comme cela!... Mère Ubu, apportez-moi mon pijama des Granzommes! - ou de la Granzommade!

Over je cahier intime heb ik nagedacht. Er valt zeker - ook vanuit jouw standpunt bekeken - iets mee te doen (boekdrukkunstig gesproken) - maar we zijn er nog minstens 5 jaar te dicht bij. Nous en reparlerons.* De vraag is maar of je in je bloote kont komt te staan, in onderbroek of in kamerjapon. Met jouw anatomie krijgt juist de volstrekte naaktheid misschien iets Apolloniaansch?

‘Hij vatte haar om het paardemiddel’ mag volstrekt niet worden gemist. Al moest het ergens apart gepubliceerd worden, als ‘vers unique’, als dat mooie eenige vers van Armand uit de Faux-Monnayeurs: ‘Quiconque à quarante ans n'a pas d'hémorroïdes....’ - Nu, ik staak het gekout. Hartelijk je

Ed.

P.S.

- Daarnet komt een antwoord van Pia binnen met opmerkingen over je gedicht. Ziehier.

Hij vindt uitdrukkingen als bel et bien en se pique de rien een beetje uit den toon, vergeleken met het precieuze van de rest. - Atroce et vile (vers 7), moet zijn: vil, omdat rite mannelijk is. - Eclairci (vers 9) schijnt niet gezegd te kunnen worden van un esprit; hier moet het, volgens hem, zijn: éclairé. - Volgens hem mag presqu'un peu mûres niet; het is, zegt hij, òf presque mûres of à peine mûres. Ik vind de uitdrukking juist heel aardig, maar is het niet vertaald Hollandsch? Feindre aimer (vers 24) schijnt niet correct te zijn, er zou moeten staan feindre d'aimer, maar dit zou weer leelijk zijn als klank - (dre-de). Wat élancement secondaire is (vers 26) begrijpt hij niet. Justiciaires (vers 27) schijnt te moeten zijn judiciaires, ‘que je ne vois pas arriver là-dedans avec un grand plaisir’, schrijft hij; judiciaire dingen zijn hem nooit sympathiek! - Het allerlaatste vers is hem ook geheel duister. Ik meen ook dat dit fassent mine voor een Franschman een geheel ander idee met zich brengt dan voor ons. Waarom niet: Se taisent dans le décor.

Je ziet, het is nog een heel zwikkie opmerkingen, maar Pia is extramoeilijk, zijnde een groot kenner van de 17e-eeuwsche regels en geen minnaar van Verlaine-Valéry (wat de syntaxis aangaat). Zie dus aan welke opmerkingen je iets heb. Justiciaires heb ik in Larousse nagezocht; er is wel justicier, maar dit woord komt er inderdaad niet in voor. Maar ik voor mij vind judiciaires wèl aardig, en eigenlijk zelfs aardiger, in zijn deftigheid, dan justiciaires (ook al zou dit laatste kunnen).

Ik sluit de verzen ook maar hierin; zend mij later de verbeterde ‘redactie’, of nog liever, het boek waarin zij zullen komen te staan.

Als Pia weer eens hier is zal ik hem ook loslaten op je reeds gedrukte Fr. verzen van Voorw. Uitzicht, als je dat wenscht.

Nou, hoû je taai en tot later.

Je E.

1258Willinks artikel in Balans.
*Anders gezegd: nous en aviserons mûrement.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie