E. du Perron
aan
C. van Wessem

Amsterdam, 19 maart 1930

Amsterdam, Woensdag.

Beste Van Wessem,

Gelijk hiermee gaan de 3 Vr. Bl.980 terug. Wat de bezwaren van Marsman betreft, Willink met Robbers vergelijken - dat eeuwig vergelijkingspunt, dat ook al naast de surrealisten werd gezet - is, vooral wanneer men geen bezwaren heeft tegen Ch. Toorop en Hynckes, niets minder dan aartsdom. Ik zeg dit heusch buiten mijn antipathie om voor je ‘feilen’ mederedacteur, want après tout ben ik blij er tijdig aan te worden herinnerd dat ik met de V.B., zoolang die felle jonge vitalist in de redactie troont, liever niets te maken heb. - Je kunt hem overigens uit mijn naam zeggen dat in de 3 nrs. die je mij zond op zijn minst reeds 3 dingen staan, die oneindig meer aan Robbers verwant zijn dan Willink in zijn slechtste oogenblikken: de reproducties naar de twee reeds genoemde schilders en de Bill van Marsman zelf (die in rechte lijn van Robbers afstamt, al tracht hij het te verbergen achter een XXe eeuwsch sportpakje, omdat de mode zoo dwingen kan).981

Zie ik je nog voor ik wegga? Ons vertrek is nu vastgesteld op 30 Maart al. Het kan zijn dat het practisch nog wat wordt uitgesteld, maar ik vrees dat er van een tocht naar Hilversum toch niet veel meer komen zal.

Tot nader. Met hartelijke groeten, je

EdP.

980De nummers van januari 1929 (met Marsmans ‘Bill’ en Engelman over ‘Charley Toorop’), april 1929 (met een stukje van V.E. van Uytvanck over ‘Raoul Hynckes en de deformatie’) en maart 1930 (met Marsman over Mien Proost).
981‘Bill’ handelt over een springruiter die in de Verenigde Staten zijn geluk gaat beproeven. Vgl. DP's oordeel in zijn Cahiers (Vw 2, p. 197).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie