E. du Perron
aan
P. van Ostaijen

Brussel, 8 juli 1925

Brussel, 8-7-25.

Beste Heer van Ostaijen,

Tussen de laatste stappen vóór het vertrek71: laatste praatjes met advokaten, plaatsbespreken in de trein, pakkerij en dan - de korrektie van de Trust (indien de proeven komen!) niet te vergeten, nog even dit ‘rapport’: nu niet meer als drukker.

Ik heb gedurende uw afwezigheid Het Sienjaal met aandacht gelezen. Er staat veel in dat waarde voor mij heeft, veel dat geheel langs mij gaat. Maar een dergelike mening is van iedereen te verwachten en allerminst krities. Het enige is dus te preciseren wàt mij getroffen heeft: en dan? Zien in hoever wij voor hetzelfde voelen? Maar de schrijver staat altijd anders tegenover zijn werk, zelfs wanneer hij erin slaagt het volkomen als dat van een ander te beschouwen, als de lezer.*

Toch, laat ons even zien. Voor mij, is in deel 1 van grote waarde: Het Avondlied, lang zonder lang te zijn, sterk, serré en vol trouvailles; De Appel is mij sympatiek, evenzo het Wiegeliedje voor de Geliefde. Maar het mooiste, misschien van de héle bundel, is mij wel het Lied voor mezelf, dat, rytmies gesproken, haast een voorloper schijnt van uw Berceuse presque nègre. Een opmerking: ik had, voor het tegelijk lange en hortende in de deining van het laatste vers, gaarne gelezen:

‘met de baren van de Kristus, met de baren van de Loreley’.

Intussen, ik vind dit gedicht, dit werkelike lied, werkelik bizonder.

In deel 2 releveer ik: Verlangen, Stad en het door u (?) ook aangestreepte begin van James Ensor. In deel 3 natuurlik Het Sienjaal, ofschoon ik zeer vèr sta van de persoon des dichters, wat natuurlik krities niet zou mogen gelden. En dan staan door het hele boek overal nog haken.

Nu zou ik inplaats van een persoonlike ‘note’ over uw werk te schrijven (kritikus voel ik mij minder en minder) veel liever u zelf aan het woord laten. Men weet over 't algemeen niet wat men is omdat men zich laat afleiden door wat men graag zou willen zijn; met enige inspanning vermag men vrij zuiver vast te stellen wat men was. Zoudt u ons geen bondige analyse kunnen geven van de Paul van Ostaijen van 1918? Bijv. naar aanleiding van het Eerste Boek van Schmoll72? Als de red. △ een kort woord vooraf liet gaan (dat zij u uitgenodigd heeft etc.) en als u dan gaf: een exposé van uw tegenwoordig streven en van uw opvatting van moderne poëzie, met tegelijkertijd een auto-kritiek op uw literair verleden? Dit lijkt mij interessanter, vollediger, zuiverder dan de opinie van X of IJ of Perkens.

Of wilt u dit niet, zal ik dan het art. schrijven, doch u laten spreken, à la interview? Maar dan lezen we 't samen door.

Dit art. lijkt mij in 't bizonder interessant voor Holland. De Vlamingen kennen u; daarginds kent men u door Coster!

Now look here. Ik schrijf u, zodra ik in Holland ben, mijn adres: antwoord u me dan uitgebreid. Half Augustus ben ik, denk ik, zeker terug. U komt dan in Brussel of ik in Antwerpen, tegen die tijd is misschien ook het boek van Schmoll verschenen? Het recensie-ex. voor de △ zenden we dan aan Houwink, en in het volgend nummer komt uw - of ons - artikel. Als dan de heer Coster de herdruk van zijn bloemlezing uitgeeft komt in het daaropvolgend nr. de bespreking die u kent. Dit lijkt mij een klein plan-de-campagne; gaat u ermee akkoord?

Kunt u me werkelik Music-Hall niet lenen? ik zal het met toewijding voor de 18-jarige lezen!

Uw boeken en tijdschriften worden in goede orde bijeengehouden, daarbij het portret door Topp. Bij ons eerstvolgend ontmoeten krijgt u dus alles terug.

Heeft u nog moeite gedaan voor Arnim, Hoffmann & Chamisso?

Ben ik u misschien nog geld ervoor schuldig? Schrijft u me dit s.v.p., dan stuur ik het u uit Holland. Nu, tot spoedig, hoop ik. Met beste groeten, als steeds uw D.P.

P.S. ('s avonds): De proeven zijn gekomen; ik heb ze nagekeken; er waren nog altijd vrij veel fouten in. Ik heb Breuer gezegd u direct de auteurs-ex. te zenden.

71Naar Nederland, op of onmiddellijk na 8 juli.
*Hij heeft meer gegevens. De lezer moet ze vinden.
72Hier is voor het eerst sprake van de nieuwe dichtbundel die Van O van plan was uit te geven, met als titel een ontlening aan een in België destijds veel gebruikt pianoboek voor beginners. Het sienjaal verscheen in 1918, Music-Hall - Van O's debuut - in 1916.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie