E. du Perron
aan
P. van Ostaijen
Brussel, 16 maart 1925
Brux. 3 rue Belle-Vue
16-3-25
Geachte Heer Van Ostayen,44
Sta mij toe u per zelfde post een exemplaar herzien Roerend Bezit te zenden; de cijfers en twee plaatjes, die ik op de lange duur onbenulliger vond dan de andere, zijn vervallen; verder is hier en daar een zin, een uitdrukking gewijzigd. Natuurlik is het verhaal overigens aan zijn vrijwel ‘banaal’ gegeven blijven vastzitten; ik zag trouwens geen reden dàt ook te veranderen.45
Heeft u het grappige artikel van de heer U. van der Voorde in de Nwe Rotterdammer gelezen? De vraag aan het slot, die bijna tot God gericht schijnt te zijn, is treffend, - daarbij een doorslaand bewijs van 's mans géést.46 Verder is het R.B. begrijpelikerwijs voor hem een novelle, want, nietwaar, het beslaat maar een paar bladzijden... Vermakelik is dat, die klassifikatie gebaseerd op zoveel of zoveel c.M.2 druk. Letterlik de énige die wat verder heeft gezien, is uzelf. Woorden van dank en dgl. komen tussen ons (ondanks de onderlinge bewieroking waarvan de heer v.d.V. de Overzicht-mannen beschuldigt: die heer moet wèrkelik fameus goed ingelicht zijn!) niet te pas, maar mag ik u toch mijn oprecht genoegen bekennen over die juiste opmerking van u: ‘Nergens is het een verhaal of novelle’. In laatste instantie is het mij onverschillig wàt het is. Maar juist omdat ik (en niet zoals u veronderstelde ‘instinktmatig’) een roman-en-raccourci heb willen geven was die opmerking van u - die ik immers niet kende - mij bizonder welkom. Enfin, een kleine schrijvers-voldoening - want overigens krijg ik van u immers ook ‘op mijn pokkel’.47
Heeft u - om op een ander praatje te komen - al wat uit-te-geven proza in uw papieren gevonden? verhaal, novelle, korte roman, gefingeerd of echt dagboek, proza-gedicht(en), aantekeningen, losse gedachten, weet ik wat al meer (als het maar niet direkt tot kritiek behoort), en waarmee u een klein Driehoek-uitgaafje zoudt kunnen vullen? Peeters schreef mij hierover niet meer; wel dat no 1 zal uitkomen met 3 à 4 van uw gedichten (ik had hem n.l. gevraagd met het oog op de nogal ‘zoete’ bespreking die ik in dat nummer van Burssens geef, geen gedichten van hèm daarin op te nemen, zoals aanvankelik de bedoeling was, juist om niet de schijn van onderlinge bewieroking te hebben - alsof men zich van zó gemakkelike argumentjes zou kunnen vrijwaren!)
Mijnheer van Ostayen, ik groet u, in de hoop dat ik u met dit wschl. onverwachte praatje niet te zeer lastig ben gevallen. Mocht u lust hebben terug te schrijven, dan zie ik gaarne enige regels van u tegemoet. Geloof mij intussen uw dienstwillige
Duco Perkens