|
4135 (482a). Aan J.A. Antonini: Gistoux, 8 april 1930
Gistoux, 8 April.
Waarde Heer Antonini,57
Op mijn beurt ben ik u sedert eenigen tijd een antwoord schul- dig. - Indien er, evengoed in Italië als in Holland geen groote belangstelling (groot in de bet. van quantitatief) gevonden kan worden voor Gide, 58 dan lijkt mij daarvoor inderdaad één reden de juiste: n.l. dat hij geen schrijver voor de menigte is. U en ik zijn het hierover trouwens geheel eens! Wat hem in Frankrijk een zeker publiek verschaft - en dan nog pas sedert de laatste 10 jaren - is zijn gevestigde beroemdheid: 7 op de 10 Gide-koopers, zooniet-lezers, zijn ‘snobs’. In het buitenland gaat dezelfde oorzaak niet op en heeft men lang niet zooveel reden om ten opzichte van de vrienden en kennissen ‘à la page’ te zijn... Intusschen heeft een zelfde soort snobisme als in Frankrijk zich dan toch van Duitschland meester gemaakt!
Wat u mij zegt van de Italiaansche letteren interesseert mij zeer; alleen sta ik hier een beetje in het nadeel tegenover u, omdat mijn Italiaansche kennis lang niet toereikend is om uw literatuur in de oorspr. taal te kunnen bestudeeren. - Kunt u mij de ‘meesterwerken’ noemen van Verga59 en een Fransche vertaling opgeven van dezelve? Ook Manzoni las ik nooit; uit vrees misschien voor die 2 dikke deelen en voor een geur van Scott die mij - wellicht ten onrechte - er uit tegenwaaide. Is het nóódig I Promessi Sposi te lezen? - U spreekt overigens heelemaal niet van d'Annunzio? Niet dat ik erg veel voor hem voel, maar hij heeft toch een paar zeer knappe romans op zijn geweten. - U moest in D.G.W. een serie artikelen publiceeren60 - of ‘brieven’ bijv., dat is een boeiend genre - over den Italiaanschen roman, etc. - voortgaan over een bepaald onderdeel van de poëzie; van het theater; en desnoods over bepaalde auteurs. De Ital. letteren zijn in Holland veel te weinig bekend; zooals men er trouwens van iedere buitenl. literatuur een oppervlakkig schijntje afweet. De menschen die er de kronieken
krijgen van buitenl. letteren zijn meestal leeraars e, dgl. (als Premsela 61): zij zijn volkomen te goeder trouw, maar hun leeraarssmaak verloochent zich nooit. Vandaar dat we ellenlange artikelen kregen over France en Rolland, en dat diezelfde soort belangstelling zich nu op Duhamel, de Tharauds, André Maurois e. dgl. heeft overgeplant. Ik kan hierover oordeelen omdat ik toevallig jaren in Frankrijk en België heb doorgebracht; maar ik heb nu dan ook ongezien de overtuiging dat het voor alle andere landen precies hetzelfde is. Dit is de beroemde algemeene (Nederlandsche) belangstelling en welingelichtheid. Ze zijn er zoo tròtsch op, in de kleine lage landen, dat ze zoo bij zijn! En de jongeren, die ijveren voor hun ‘vitaliteit’, geven een nieuw woord voor een oude zaak, die nog altijd is: de Nederlandsche braafheid en weldenkendheid vóór alles. ‘We zullen om braafheid schreeuwen en stampvoeten, als de preektoon dan wèrkelijk uit de mode is.’ 62
Voor Buning63 als dichter heb ik ook waardeering; maar veel méér dan dat is het eigenlijk toch weer niet. Hij heeft móóie verzen geschreven. Moraal: men krijgt zijn verzamelde mooiigheid graag van me cadeau, voor vijf goede verzen van Slauerhoff.64 - De eenige figuur die in Holland het esthetisme domineert, die er doorheen breekt omdat hij werkelijk een figuur is - bijna malgré lui, in de kunst althans - is Adriaan Roland Holst. En als u in tegenstelling hiermee, iemand wil hebben, wiens leegheid, eigenlijk van het begin af, onder zijn groote en hooge woorden bezweken is, - iemand die alléén in Holland de rol heeft kunnen spelen, die hij
jaren lang gespeeld heeft, dan heb ik u Dirk Coster genoemd. Tusschen het geval Holst en het geval Coster, cirkelen alle andere mooi-schrijvers en -dichters daar in dat land. (Terwijl ik u dit schrijf, bedenk ik dat het een prachtig ding is om te zeggen in een interview!)
Wat ik denk van Helman? Sympathiek, maar zwak; en op het oogenblik overschat. Ik weet niet of we iets van Helman verwachten mogen: als die ‘zwakheid’ aan zijn jeugd toe te schrijven is, dan ja; moeten we daarentegen aannemen dat het zijn katholieke milieu is dat hem zoo beperkt, en blijft hij daarin, dan, zonder twijfel, neen. Kent u één groote katholieke figuur in de Nederl. letteren; behalve dan Vondel? Gezelle - maar die is eigenlijk zeer on-Nederlandsch. Het is waar dat Helman een West-Indiër is. Toch vrees ik voor zijn ontwikkeling, als hij een mannetje van de ‘Gemeenschap’ blijft, zoo in de schaduw van de Dom van Utrecht.
Van Genderen Stort? Het is de triomf van de beschaafde weldenkendheid; het sterkste in hem vind ik eigenlijk dat hij door-en-door héér is. Maar zijn ‘archaïsme’ slaat, al te veel, compleet in het groteske over, en een sterke figuur is hij allerminst. Een gedeelte van zijn proza zal blijven bestaan als een soort edele catalogue raisonné van de heerenkleeding uit onzen tijd; maar zijn conceptie van het leven, van sommige levensprobleemen, is wel èrg traditioneel, en dan die verdomde manie om die Haagsche jongemannen met elkaar te laten praten in den discourstoon van de Wahlverwandschaften! Au fond is V.G.S. nooit onder Goethe uitgekomen; of beter nog: Goethe tilt hem naar boven, maar hij komt uit Goethe's schoot en handen niet vandaan.
Over Erts zullen we zwijgen. - What next?
Met vriendelijke groeten, gaarne uw
E.du Perron
57Graaf Jacob Antonio (Gino) Antonini (1901-1983) werd in Venetië geboren; in 1914 kwam hij met zijn Nederlandse moeder naar Amsterdam. Zijn opleiding kreeg hij op een kostschool in Doetinchem en het gymnasium te Arnhem. In Amsterdam studeerde hij Italiaanse taal- en letterkunde m.o. Hij was vanaf 1922 bevriend met jan Greshoff, die hem stimuleerde om over Italiaanse letteren te schrijven. Antonini onderbrak zijn studie te Amsterdam in 1924 voor zijn dienstplicht in Italië. Hij publiceerde in Italië enkele bundels met essays onder de naam Giacomino resp. Giacomo Antonini en vervulde een correspondentschap te Rome voor het Algemeen handelsblad en werkte mee aan de NRC met boekbesprekingen van Italiaanse auteurs. Hij trouwde in het Zwitserse Ascona met de Nederlandse Hetty Marx en vestigde zich daar in Casa Stella; uit dit huwelijk werd Marco Ippolito geboren. Van 1933-1936 had hij in Parijs vrijwel dagelijks contact met DP in het café Le Murat. Sinds 1933 was hij correspondent van het Romeinse dagblad L'Eco del mondo, terwijl hij Elisabeth de Roos en DP opvolgde in 1936 als correspondent in Parijs voor Het vaderland. Op 18 augustus 1938 trad hij om den brode toe tot de afdeling buitenland van de Italiaanse Fascistische partij. Een eerdere brief van DP is niet teruggevonden. Noot 15 bij 377 ( Brieven II, p. 12) is onjuist.
58Du Perron zette de discussie voort, die Antonini begon na lezing van zijn essay ‘André Gide en de Hollandsche kritiek’ in Den gulden winckel 29 (1930) 2 (20 februari), p. 32-36, opgenomen in Vriend of vijand, ( Cahiers van een lezer)** (Brussel) 1931, P. 121-136 ( Vw 2, p. 180-191).
59Tot de bekendste werken van de Italiaanse naturalist Giovanni Verga (1840-1922) behoort het toneelstuk Cavalleria rusticana (1884).
60Antonini had o.a. in Den gulden winckel 27 (1928) 4 (20 april), p. 121-123, ‘Federico de Roberto †’, een leerling van Verga, gepubliceerd, terwijl zijn artikel ‘Hedendaagsche Italiaansche poëzie’ op het punt van verschijnen stond in Den gulden winckel 29 (1930) 4 (20 april), p. 89-91.
61Martin J. Premsela (1896-1960) debuteerde in Het getij, behaalde de akte m.o. Frans en zou in 1933 op Edmond Rostand promoveren; zie ook DP's aantekening van december 1930 bij het in n 2 genoemde essay. Daarin ook zijn opinie over Coster, Duhamel en Maurois.
62Citaat niet achterhaald.
63Du Perron had in Den gulden winckel 29 (1930) 2 (20 februari), p. 43, zijn in januari 1930 geschreven sonnet ‘Aen den heere J.W.F. Werumeus Buning’ gepubliceerd naar aanleiding van diens bespreking van het letterkundig jaarboek Erts 1930 en Bunings eigen verzen daarin; opgenomen in Vriend of vijand, p. 156-157 ( Vw 2, p. 206).
64De hierna volgende opinies had Du Perron ook in zijn vraaggesprek met 's-Gravesande ‘E. du Perron over proza, poëzie, kritiek’ geformuleerd, dat nog in Den gulden winckel 29 (1930) 5 (20 mei), p. 107-110, moest verschijnen (licht gewijzigd in Vriend of vijand, p.137-147, in Vw 2, p. 192-199)
|
|