der jude ist an allem schuld (hitler)
door sam goudsmit

 
Vergadering, maats, voorzitter, redactie,
 
het woord! wij vragen het woord!
 
Opnieuw zijn wij het, wij wisten het wel!
 
Opnieuw zijn wij de negers van West-Europa.
 
Opnieuw zijn wij het, de Joden zonder geld.
 
Helden van de arbeid! van de ethica! van de moraal!
 
Helden van de Kunst! helden van de geleerdheid!
 
Wij hebben het zwaarste gelag betaald,
 
wij, weet gij? aan de beschaving
 
Mijn hand om mijn mond gekokerd
 
schreeuw ik het over U heen:
 
Gij moet luisteren........ wij zijn niet gek.
 
Wij, de lafbekken, helden van de ontwikkeling,
 
helden alleen al doordat wij arm waren,
 
armen te blijven onder de verachting van de rijken,
 
zonder macht over anderen door slim bekleven geld,
 
zonder eerebanen als judaspluimen van de Tyrannen,
 
zonder titels, die prijskaarten voor de hardloopers van luie kees.
 
 
 
Wat praat gij van helden? Wie Uwer meet zich met ons?
 
Snel in het denken, in daden lui,
 
zijn wij de stootbrigades van het Levensrecht,
 
de aanbeelden van vleesch voor de onbevredigde krachten.
 
Welk volk van U bracht onze offers?
 
Door vlammen en bloed komen wij heengekropen naar dit uur,
 
ontkomen aan uw gruwelijke vergissingen,
 
en zoeken onze vrienden onder U.
 
 
 
Dit is het lied van de Joodsche Don Juan
 
veroveraar van grijpend takkenvuur en martelrad
 
in alle werelden vond hij zijn geliefden;
 
in alle talen spraken de kruisdolken hem toe.
 
In Jeruzalem, in Tiberias, onder de tanden van Vespasianus' leeuwen.
 
In Frankrijk, en in Spanje,
 
in Engeland maar een enkele goeie duizend
 
in Worms, in Neurenberg had hij het warmpjes telkens weer,
 
de torenklokken van Mainz zijn gesmolten van zijn vleeschfakkels,
 
de druiven van het Rijnland staan barstend van het Jodenbloed.
 
 
 
Sevilla, en Cordova, Toledo en Valencia,
 
in Silezië, een hevig avontuur
 
in Portugal maar ruim tweeduizend
 
in Mülhausen, per ongeluk van Thomas Münzer,
 
maar in Spanje, in Spanje, een honderdduizend of drie.
 
In Frankrijk weer, in den Elzas,
 
in Beieren, Bohemen, Oostenrijk,
 
bij een Poolsch Hetman tweehonderdduizend
 
van den Ukraïnschen honderdvijftigduizend
 
bij de witte Russen nog eens tweehonderdduizend
 
in Roemenië driahonderdduizend
[p. 182]
 
Overal, overal de liefjes, overal de opgemaakte bedden.
 
Overal, overal: de liefde van de rechte neuzen,
 
overal, overal, de zegeningen van het Voortreffelijke.
 
Bij het vlamlicht van de brandende Jodenfamilies
 
hield het bedrogen volk zijn eigen raadsel omhoog.
 
In de kreten van de stervende Jodenkinderen
 
zocht de uitgebuite naar zijn bevrijdingsleus.
 
In het donkere bloed van de Jodenmeisjes
 
speurde de arme boer naar zijn folterend geheim.
 
Maar in Duitschland, in Duitschland!
 
in het Duitschland van vandaag,
 
een half millioen! een half millioen! een half millioen!
 
 
 
Wees stil ontstelde hart, spreek tot de vrienden,
 
geen roodgeschreide oogen en geen wrok,
 
geen trillende lippen, en geen heesche stem van tranen.
 
Geen meelij, maar het volle Shylockpond.
 
Het volle pond met allen de gestokenen,
 
volle gerechtigheid, het volle levensrecht
 
 
 
Het bloed is slecht, voorzichtig met dit bloed.
 
er leeft de kennis in van mes en stapelvuur
 
liederlijk zijn de neuzen, voor de neuzen hoed U;
 
zij ruiken op een eeuw de brandgeur van hun gillend vleesch.
 
De oogen walgelijk, vol achterdocht, vol laffe angsten
 
jegens handen die zoo rustig hen het laatste vuur-bed spreiden
 
jegens de monden die vriendelijk spreken, tot de crisis hun levens eischt.
 
Laf zijn Mozes en Rebekka, ronddansend in de vlammen,
 
ontaard de kinderen, storten zich bij hun ouders.
 
Onverbeterlijk zingen zij al brandend het Hooglied.
 
Eerloos doorsteken zij hun kinderen en dupeeren de voltrekkers
 
onwaardig, naast de bloedende lijken, laten zij zich levend begraven.
 
Verraderlijk dooden zij in de Progrom, tweehonderd goedwillende slachters,
 
als vandalen verbranden zij, met zichzelven, heel de mooie stad Mainz.
 
 
 
Maar in het Duitschland van vandaag ligt hun afrekening.
 
Gewette hersenen meten hen de straf toe van hun dulding:
 
duistere kwelling, ontmanning, verplettering van den wil,
 
uitstooting, ontzenuwing, en jacht tot zelfmoord.
 
Wereld die de toekomst vreest, wees gerust met dit heden.
 
De zwaardgevechten der slaven zijn door Göring hersteld.
 
Bij zijn revolvers slaan vaders jammerend op hun zonen in;
 
de zonen op hun geliefde vaders tot zij samen bezwijken.
 
Europa ziet toe en wacht af wat de winst is,
 
een groot bewerktuigd zwoegend folterstel,
 
een monster uit de nacht-droom, met hersenen van gister,
 
met vreeselijke pooten van vandaag,
 
hollend over Duitschland's dichterlijken bodem,
 
twee oogen blind, en stampend al wat bloeit,
 
rechtneuzen, kromneuzen, al wat het leven ruikt,
 
in de zelfverwarring van de wereld der machtigen,
 
die banger zijn voor frissche Toekomst dan voor de Dood.
 
 
 
Vijftigduizend donkere Amerikanen schreeuwen om hun negerbroertjes.
 
Honderdduizenden ontstelde Joodjes vochten tegen bloed en vernietiging
 
Millioenen arbeiders stroomen samen. Tegen slachting en verstikking.
 
Grijnzend houdt Scottsboro de moordstoel klaar
 
voor de arme negerkinderen.
 
Schaamteloos staan overal de geldmessen geheven
 
voor het neersteken van den menschenwil.
 
Brallend stampt door Duitschland's bodem,
 
Ioenzend door heerschers geduld,
 
de bloedige Séquah, die kwakzalft
 
bij smart-overstemmende marsch-muziek.
[p. 183]
 
Maar de laatste Neger en de laatste Jood,
 
en de laatste Werker in zijn uitersten nood,
 
de laatste Jodin en de Negervrouw
 
en de laatste Arbeidster die bezwijken zou,
 
zij splijten nog in hun diep verbond
 
den goeden geteisterden wereldgrond
 
en planten er het onsterfelijk zaad
 
voor den zwarten vriend, voor den blonden maat
 
die komen gaat.
 
 
 
Christenen zonder geld,
 
Negers van den Stoel-staat,
 
Joden doodelijk gekweld,
 
Slaat!
 
Sláát!