kromo's wraak
door k. van der geest

Behalve J.Pz. Coen, Mühlenfeld, gen. de Jong zijn er nog heel wat anderen ook, die trachten en getracht hebben de Indonesiërs te beschaven. En, wanneer men ziet hoeveel soldaten, kisten bier en genever, zendelingen, enz., naar Indië worden verscheept -, wanneer men iets weet van de politieterreur daar, van Digoelkampen en de gevangenis te Semarang; wanneer men wel eens gehoord heeft van de beruchte Kam-

[p. 168]

pong Kodja, waar meer hoeren zijn dan er sociaal-democratische gemeenteraadsleden in Nederland zijn -, wel, dan begrijpt men, dat al die bekende en onbekende beschavingbrengers daar meer gedaan hebben dan enkel zorgen voor hun beurs.

Zoo een kleine beschavingbrenger was hofmeester Mendel van de Baroe. Hofmeester Mendel had een principe: Niemand aan boord is waard als mensch behandeld te worden, dan alleen ik en de kapitein. Naar dat principe behandelde hij ons. Hij kon erg grof of minder erg grof, erg ploertig of minder erg ploertig zijn, grof en ploertig was hij altijd.

 

Er is geen mensch die bewijzen kan, dat Mendel later een groote zaak begonnen is van het geld dat hij uitzuinigde op de voeding van het scheepsvolk.

 

Maar hiertegenover staan de volgende feiten:

Mendel gaf zooveel uit voor drank en wijven, dat van zijn salaris weinig over kon blijven - de voeding aan boord was slecht, en minder dan slecht - en - Mendel is een groote zaak begonnen. Eens gaf hij ons gestampte pot met gekookt spek - in de tropen. Toen hadden we wel zijn dikke kop in de stamppot willen drukken en hem er in laten stikken. Maar dat mocht niet.

Toen we ons bij den kapitein kwamen beklagen zei die: Jullie hebben 't nog niet zoo slecht.

En dat was ook al weer waar. Wij, blanke matrozen, hadden het veel, veel beter dan de indischen, niettegenstaande deze maar veertig gulden goedkooper waren. Dat hebben we gezien op een Bengalen-reis. 't Was toen voor 't eerst dat met onze booten Indische kustmatrozen de Bengalen-reis mee zouden maken. Men ging er toe over omdat anders hetzelfde bedrag dat nu voor loon aan de inlanders werd betaald, als overwerk aan de blanken moest worden gegeven. Voor t zelfde geld had men dus een heel mensch.

In Tandjong Priok kwamen ze aan boord. Ook hun proviand - een paar zakken rijst en een beetje gedroogde visch werd daar ingeslagen. Er kwam precies zooveel als noodig voor vijf maal zeven dagen, tegen elke dag een bepaalde hoeveelheid. Deze hoeveelheid zal wel ongeveer zoo berekend zijn, - de beruchte berekening van Mühlenfeld - ter waarde van twee en een halve cent per dag. Mogelijk heeft hofmeester Mendel - omdat dat gemakkelijker te berekenen is - de halfjes nog laten vallen ten bate van zijn eigen tegoed bij de Boaz-bank. In elk geval was er geen eten genoeg. Toen er vier weken om waren van de vijf hadden de Javaansche matrozen geen korrel rijst meer aan boord. Nu had hofmeester Mendel natuurlijk nog rijst genoeg - maar dat was voor de blanke bemanning. En in de ruimen was ook rijst genoeg. De Javanen werkten er elke dag in, ze wisten het dus. Er was slechte bengaalsche rijst, die naar Java ging opdat de inlander de goede, zelfverbouwde rijst naar Europa kon laten verschepen. Maar - die rijst was lading. En wat er bij het laden uit kapotte zakken aan dek viel was ook lading en moest bijeengeveegd en in 't ruim - of als 't te smerig was, overboord gegooid worden. Zij mochten er niet nog een korreltje van voor zich nemen. - Ik heb zelf gezien hoe de eerste officier hen dwong een mand

[p. 169]

vol overboord te gooien, terwijl de Javanen hem smeekten het te mogen houden. Hofmeester Mendel stond grijnzend toe te kijken! - Er werd in 't matrozenlogies gewaarschuwd: Geef de Javanen geen brood want dan wordt jullie eigen rantsoen ingekrompen!

De kerels mochten alleen uit de W.C.-troggen de etensresten halen die daar door de matrozenjongens ingegooid werden.

Op die manier, zei toen Mendel, moet je zulke kerels aanpakken. Ze hebben natuurlijk de eerste dagen teveel gevreten!

-Dát kon hij echter niet bewijzen en trouwens - gezien zijn blubberbuik vrat hijzelf geregeld te veel!

Toen ze een dag of wat gehongerd hadden wilde geen der Javanen meer werken. Nu kwam de eerste officier er aan te pas.

‘Jullie wilt wel je geld als je in Priok komt!’

‘Ja, toean!’

Nou, dan moet je toch werken ook, niet? Allak-kretjang keras! Ze lieten zich werk geven. Uit medelijden gaf Henk Bal, die bootsman was, hen licht werk. Maar dat was weer verkeerd. De Javaan kan in het tropische klimaat waaraan hij gewend is beter zwaar werk doen dan de blanke, die aan dat klimaat niet gewend is. Nu begonnen Harry Abma, en Ben, en Arie Boudewijns te kankeren: Daar zitten wij met ons blanke velletje in de smoorheete ruimen en de Javanen liggen uit de zon en in de wind onder de sloepen te schilderen! Kankeren tegen Henk Bal. Henk zou naar de Hofmeester of de eerste stuurman gaan en zorgen, dat de Javanen te eten kregen. Maar dát durfde Henk niet. Hij had van de reis al zooveel biertjes van Mendel gehad. Liever verdroeg hij 't kankeren van 't eigen volk en het stille verzet der Javanen, die zich door hem werk aan lieten wijzen en dan daarbij gingen zitten of liggen.

Zoo kwamen we in Priok.

 

‘Gaan jullie nu naar 't kantoor je beklagen’, zeiden we tegen den mandoer.

Kantoor? Niks kantoor. Hem dan zegt: Eten te veel - rantsoen groot! Nee. Hofmeester Mendel pas op wanneer hem komt in de kampong.

En dit bleek geen ijdele bedreiging. Op een middag was hofmeester Mendel weg. Met politiehulp en heel veel moeite vonden we hem terug -ver buiten der Kampong. Hij leefde nog - gelukkig, zei kaptein van Duyl. Tot aan zijn nek zat hij in de grond gegraven, om zijn kop lagen hoopen stront. De vliegen - door de lucht aangetrokken - zagen geen verschil tusschen gezicht en stront - ze vraten van beide, vlogen van 't een op 't ander. Met een tevreden gezicht lieten een paar van onze Javaansche matrozen zich naar de gevangenis brengen. Ze hadden hofmeester Mendel duur laten betalen voor de week hongerlijden!