De verkeerde Gemeenschap
door Jef Last.

In het Aprilnummer van de Gemeenschap bespreekt Anton van Duinkerken op zeer lezenswaardige wijze die uitgaven van ‘Links Richten’ welke vóór de aansluiting onzer Vereeniging bij den Internationalen Bond van Proletarische Schrijvers, en vóór het verschijnen van ons blad, tot stand kwamen. Met het volste recht bekritiseert hij de kleinburgerlijke platheid van een Iependaal die sindsdien en na zijn uittreden uit onze groep onder protektie van A.M. de Jong aan den boezem der

[p. 122]

S.D.A.P. zijn warmen stal heeft gevonden. Niet minder scherp is het opportunistisch humanisme van den links-socialist gekenschetst wanneer de schrijver naar aanleiding van den bundel: Gevangenis opmerkt: - ‘Er wordt een ruw cipier in geschetst, doch daar bestaan cipiers, die heelemaal niet ruw zijn. Er wordt een zwetsende dominee aan het woord gelaten, doch het is niet de plicht van dominee's, te zwetsen. Er wordt een afschuwelijke regent in gehekeld, doch niemand zal geloven, dat alle regenten even afschuwelijk zijn’.

Evenzeer heeft hij gelijk wanneer hij, voor onze oude produktie, opmerkt, dat ‘de jonge revolutionnaire lyriek tot heden.... minder ingegeven schijnt door een hardnekkig verlangen naar het nieuwe, dan door een hartstochtelijken afkeer van het bestaande’. Tot voor korten tijd ontbrak inderdaad aan onze revolutionnaire litteratuur, met uitzondering van Vanter's roman ‘De Voorsten’, de positieve pool, ontbrak de hartstochtelijke bevestigende trots die toch bij ieder waarachtig revolutionnair ontstaan moet over de heldhaftige en zegevierende wijze waarop reeds over ⅙ deel der aarde het Socialisme gebouwd wordt. Thans echter, nu onze jonge letterkunde bezig is dit verzuim in te halen meenen wij het recht te hebben den bal terug te kaatsen en dezelfde opmerking van van Duinkerken aan de jong-katholieken van de Gemeenschap voor te leggen.

Wij nemen als basis het voor ons liggende nummer met Jan Derks' ‘oordeel’ over den kapitalist, van Oosten's ‘Gebed voor de arme dienstmeisjes’, zijn ‘Zomer’ en ‘Kantoorgebouw’, het artikel van Stolte over ‘kapitalisme en nationalisme’, de ‘Etalages’ van Jor. Münzebrock en de ‘Hagel’ die met de rechtvaardigheid van dit natuurverschijnsel even hard op de steek van den minister als op de tonsures van verschillende eerwaarde vaders neerklettert.

Het is alles kritiek wat de klok slaat, bijtende anti-kapitalistische kritiek, die vaak in zeer goede verzen tot uitdrukking gebracht wordt. Maar is het positieve daartegenover werkelijk niet anders dan een verheerlijking der Middeleeuwsch katholieke levensgemeenschap? Dan vreezen wij, dat ‘de arme dienstmeisjes’ waaromtrent het ‘rapport over den toestand der dienstboden, uitgebracht in de Bisdommen Breda, 's Hertogenbosch en Utrecht’ bericht: - ‘In zeer veel gevallen schept de dienstbodenbetrekking, nog meer dan de fabriek, groote gevaren voor het zedelijk leven, direkte door den heer en de zoons, indirekte door het voorbeeld van mevrouw en de dochters’, - toch weer aan het verkeerde kantoor komen.

Er bestond n.l. in die gezegende katholieke middeleeuwen nog zoo iets als het recht van den eersten nacht voor den ridder. Er waren kuischheidsgordels noodig wanneer de heer gemaal op een kruistocht naar het heilige land toog. Men heeft de gemeenschappelijke badhuizen moeten sluiten om het voortwoekeren der ‘Fransche ziekte’ te stuiten. De katholieke keizer Karel de V werd bij zijn inhuldiging in Gent door een eerewacht van 500 naakte jonkvrouwen uit het gilde der prostituées ontvangen. En wat de zeden der geestelijkheid en kloosterlingen aangaat, daarover mag de katholieke literator nog eens met vrucht den Reinaerd, Erasmus, Marnix van St. Aldegonde of de geestelijke liederen der mystieken naslaan! Wie wenscht men eigenlijk met dat sprookje eener echt menschelijke, katholieke levensgemeenschap in het verleden

[p. 123]

te foppen? Is zij te vinden in den kerkelijken wanstaat of aan het hof der Habsburgsche imperialisten, of onder kardinaal de Richelieu aan het hof van den allerchristelijksten koning? Bestond zij op de kasteelen der edelen die de lijfeigenen den buik opensneden om hun voeten te warmen en den koopman in de onderaardsche cellen van den Doornwerth opsloten? Of moeten wij gaan tot die gilden, waar het meesterschap slechts door huwelijk met meesterdochters was te winnen en de gezellen reeds in de 14e eeuw als moderne proletariërs tegen hun uitbuiting vechten? Is het te vinden bij den bisschop van Munster, die Jan van Leiden in een kooi aan den toren laat doodhongeren, of bij de hooge geestelijken, die, als ridders gewapend tegen de hongerende Duitsche boeren optrekken, omdat deze het waagden zich op den Bijbel te beroepen? Is het bij de monopolische handelaars der Hanzesteden of bij de onderkruipende kooplieden van Amsterdam te vinden? Is er ook maar een periode of één land in de geschiedenis aan te wijzen waar, ondanks de zoogenaamde eenheid des geloofs, niet klassenstrijd, uitbuiting, woeker, oorlog, moord en roof het leven voor den arme tot een hel gemaakt hebben?

De heeren van de Gemeenschap weten dit natuurlijk even goed als wij, en even goed als zij b.v. weten, dat er een Vatikaansche bank bestaat, dat Zijne Heiligheid de paus bij verschillende olie-ondernemingen geïnteresseerd is, dat katholieke priesters en prinsen der kerk voor, in en na den wereldoorlog de wapens voor de imperialistische rooftocht gezegend hebben, en dergelijke kleinigheden meer. Maar dat Middeleeuwsche droomkasteel is noodig om het gebrek aan een werkelijk ideaal te maskeeren. Men is tégen de ongebreidelde winzucht, maar vóór de winst als economische prikkel, tégen de knechting door het kapitaal, maar vóór het natuurrechtelijke privaatbezit, en zoo verder.

Overal halfheid, het is of men de kat aanvaardt, maar niet zijn nagels, of men den duivel nog niet zoo zwart zou vinden als hij zijn bokkepooten maar thuis hield.

Deze halfheid is het meest typische kenmerk van het blad, dat den dienst aan het goud verwerpt en zich daarom hult in een zilveren kaftje.

Halfheid wanneer men oekonomische nood als grondslag van het neomalthusianisme aanwijst, maar schijnt te meenen, dat kapitalisten met christelijker harten dien nood zouden kunnen lenigen.

Halfheid die tot lafheid wordt wanneer men de kwestie van het nationalisme aansnijdt zonder te durven wijzen op de oplossing die daarvoor in de Sowjet Unie is gevonden, wanneer men in een adem Mussolini en het koloniale vraagstuk bespreekt, maar niet vermeldt hoe scherpe koloniale uitbuiting een der faktoren is van het regime van den duce.

Halve. misleidende lafheid wederom, wanneer men boutweg beweert, dat de machine noodzakelijkerwijs de arbeidsvreugde doodt en geestelijk leven vernietigd, terwijl diezelfde machine onder kommunistisch beheer, tot een bron werd van onafhankelijkheid, geestelijk leven en hoog geluk voor de mannelijke en vrouwelijke arbeiders der Sowjet Unie. De heeren van de Gemeenschap kunnen schoone preken schrijven over de voldoening die eenmaal, in dienst van God, vrome monniken vonden in het kopieeren van kerkelijke manuskripten, letter voor letter, zij wei-

[p. 124]

geren echter te aanvaarden, dat kommunistische arbeiders in dienst der menschelijke gemeenschap, een nog grooter geluk kunnen vinden bij het verrichten hunner eentonige handgrepen aan de machine.

En toch doen wij de heeren van de Gemeenschap onrecht aan, wanneer wij hun verwijten, dat nergens een positieve lijn is te vinden, die lijn is er wel degelijk, maar ze ligt eenigszins onder de oppervlakte en het enthousiasme van enkele oprechte jongeren verborgen. Lees het eerste artikel b.v. over den veelgeprezen Diepenbrock en prent u de volgende citaten in het geheugen:

‘Bovendien hangt ons het Damocles-zwaard van de Semitische overheersching boven het hoofd, 't zij in den vorm van socialisme (Marxisme) of Americanisme’.

dat wij weten dat ieder werk van ons een nagalm in zich heeft en een spiegel van die oudere en grootere tijden in enkele of meerdere opzichten is, wier verwoesting het oogmerk der hedendaagsche wereld beheerschende semieten is. Wij kunnen dus gemeenschappelijk alleen dat oogpunt gemeen hebben, dat wij als kunstenaars ons in dienst van den strijd der rassen stellen (waarbij Arisch en Katholiek voor een groot deel voorloopig althans samenvallen.).

Daarmee wandelen we meteen op de rechte Hitler allee en wanneer we dan tevens lezen, dat ‘Het grootste geluk ligt in den kleinsten nood; een beker water en een handvol brood’, dan begrijpen we dat ook Hitleriaansche loonsverlagingen van katholieke zijde geen principieele bestrijding zullen vinden. Als versobering toch een keer levensdoel is, waarom dan niet de groote massa tot haar eigen bestwil te dwingen? Het doel van de Gemeenschap is duidelijk, zij is als het ware de tweede linie der bataljons die tegen Rusland gericht zijn. Zie de uitlatingen in het koloniale artikel en in van Duinkerken's verwijten aan Lutkie.

De nationale katholieke regeering, de staatspartij en onze kapitalisten hebben zich in het oog van vele prolotariërs onmogelijk gemaakt, welnu er zijn nog wasechte katholieken die tegen deze nationale uiwassen durven vechten (zonder te vermelden dat de politiek der Roomsche Kerk over de geheele wereld en tot in haar fijnste vertakkingen in dienst staat van kapitalisme en imperialisme), men hoeft dus, ook als opstandige, de kerk niet te verlaten. Onder bepaalde omstandigheden echter eischt die kerk van haar lidmaten gehoorzaamheid en onderwerping om de Eenheid des Geloofs te beschermen.

Zoo speelt de ‘Gemeenschap’ in katholieke kringen de zelfde rol als de linksche sociaal demokraten ten opzichte van het sociaal facisme. En daarbij slaat men zich op de borst en roept de uitgehongerde arbeiders en werkloozen toe, - ziet toch kameraden, ook die sympathieke dichters van Links Richten raden jullie aan om je lot in handen van Jezus te stellen! Maar de schrijver vergat daarbij te vermelden, dat het bedoelde vers in den bundel ‘uitverkoop’ ironisch onder de rubriek: ‘lichtelijk verkleurd’ was gerangschikt!

Inderdaad, waarde van Duinkerken, lichtelijk verkleurd. Wij wenschen met de ‘Gemeenschap’ generlei gemeenschap, juist omdat wij de nieuwe gemeenschap der menschen willen die nooit komen zal wanneer men zijn lot in handen stelt van Jezus, maar slechts wanneer de arbeiders klasse, zooals zij dat deed in de Sowjet Unie, haar lot in eigen hand durft nemen.

[p. 125]

Wij verwerpen de tegen Rusland gerichte Gemeenschap als de verkeerde gemeenschap der halfslachtigen. Wij erkennen daarnaast de oprechtheid van menig vers, dat in diezelfde Gemeenschap afgedrukt staat.

De kantoorarbeider die zich beklaagt dat zijn bond slechts met den mond protesteert, is echt en zal weldra zijn weg naar onze rijen vinden.

Echt zijn de duizende Roomsche proletariërs die onder omstandigheden leven waarover het rapport der katholieke vakbeweging een boekje open gedaan heeft.

Echt is de groeiende behoefte aan revolutionnair verzet tegen het kapitalisme.

De ‘welwillende’ kritiek van van Duinkerken toont ons aan hoe gevaarlijk het is met religieuse woorden te spelen.

Wij kunnen het, ook den katholieken arbeiders, niet duidelijk genoeg zeggen, dat de nieuwe gemeenschap alleen bevochten kan worden tegen de vereenigde macht van kerk en kluis en kazerne, met het wapen in de hand, op de barrikade, onder het kommunistisch vaandel.