Antoon Coolen.

Van de Russische letterkunde der laatste vijftien jaren heb ik onvoldoemde kennis genomen, om er een eenigszins behoorlijk verantwoorden indruk van te geven, dit vooropgesteld. Intusschen vind ik Genossenschaft en Kommune der Habernischtse van Panferow een sterken en buitengewoon prachtigen roman, die om meer dan een reden mijn hart gewonnen heeft, waarbij ik mij niet verheel, dat, waar het boek dienstbaar is aan de Sowjets-staatsidee, het zijn zeer zwakken kant heeft. De strijdbaarheid is bovendien die voor een ideologie die in Rusland staatkundig bevestigd is, en waarvan de vooropgezette overwinning, die inplaats van gegroeid te doorzichtig geënsceneerd is, een vrij gemakkelijke is. Men kan de litteratuur en den litterairen kunstenaar niet knechten, bepaalde consessies in de richting eener bestaande politieke macht zullen beiden verminken, daarvan geeft ook Panferow duidelijk waarneembare symptomen; evengoed als Gorki, die in elk boek grooter kunstenaar is dan in De Moeder, dat aan een sociaal-politieke opdracht beantwoordt. Voor mij persoonlijk heeft de Sovjet-ltteratuur, practisch reeds ook uit deze aard der beperkte kennis die ik van haar heb, geen nieuwe perspectieven geopend en zij is ook niet van invloed geweest op mijn litterairen arbeid.

Voor de Sowjet-filmkunst heb ik zonder reserve de grootste bewondering. Films als Die Erde en Der Weg ins Leben zijn de schoonste die ik zag. In de eerste overstijgen het zuivere en groote zien van de schoonheid der aarde en de vreugde over de vruchtbaarheid, waarmee zij den arbeid aan haar akkers beloond, verre de tendenz, die er in het filmverhaal mede moet worden gediend. De tweede, uit een levend, niet gesteld en smartelijk probleem ontstaan, is voor mij de aaneenschakeling van beelden, die vibreeren van een eerbiedafdwingend geloof in de menschelijke goedheid, van een hymische verheerlijking van den arbeid - het lied van den jongen machinist die in den schemer op een lorrie naar zijn eerste trein rijdt! - en van een geloof ook in een verder dan de aardsche grenzen gelegen triomf der menschelijke goedheid, - dit malgré tout: zoo zie ik den dood van den jongen machinist, die onder de wrekende hand van den misdadiger valt, en wiens tijd, vóór op de locomotief gebonden, het lint van de nieuwe spoorbaan breekt, waarbij de overwinningskreet van de locomotieffluit en een menschelijke schreitoon overslaat met de harten mee der vrienden van den jongen, die wel tranen schreien bij dezen dood, maar de verhevenheid van het offer, dat er in gebracht is, volkomen gevoelen. Voor mijn gevoel, afgezien van de toeleg in de film, ligt deze visie van de dood onmiddellijk naast de eenig juiste, welke de dood ziet sub specie acternitatis!

De wisselwerking tusschen film en litteratuur is niet te ontkennen, en ik geloof, dat het visueele en de plastiek van de moderne roman van de Russische film een vruchtbaren invloed opvangt.