[p. 82]

Boekbespreking
door Maurits Dekker

Maurice Hindus ‘Rood Koren’ N.V. Em. Querido's Uitg. Mij. 1932.

Maurice Hindus is een van de weinige schrijvers uit het burgerlijke kamp, die objectiviteit betracht in zijn beschouwingen over de Sowjet-Unie. Zijn eerste boek ‘Ontredderde Wereld’ was een belangrijk document over leven en werken in het land over de socialistische opbouw. Zijn laatste werk ‘Rood Koren’, behandelt in hoofdzaak het vraagstuk van de graanvoorziening, de strijd tegen het koelakkendom en de organisatie der collectieve landbouwbedrijven. Het boek, dat zich lezen laat als een boeiende roman, geeft ons eenig inzicht in de enorme moeilijkheden, waarmede men in Rusland te kampen heeft, het toont ons eenerzijds de tegenstand van de koelakken, die hun gezegend kapitalisme niet prijs willen geven en anderszijds het enthousiasme van de nieuwe generatie, die het kapitalisme beschouwt als een geesel, een menschonteerend onrecht, waarmede zij nu goed afgedaan heeft. Hoewel Hindus zooals gezegd, in zijn beschouwingen eerlijkheid betracht, kan hij innerlijk toch niet nalaten partij te kiezen voor het kapitalistische stelsel, waarin hij opgroeide. Nergens zegt hij dit in woorden, maar zijn heimelijke liefde demonstreert zich in de wijze waarop hij de vóór- en tegenstanders van het communisme aan het woord laat komen: de aanhangers van het kapitalistische régime krijgen in zijn boek beduidend veel meer ruimte dan de communisten. Overigens valt er op Rood Koren weinig aan te merken en wij geven onze lezers de ernstige raad van dit belangrijke werk kennis te nemen.

Ralph Springer: ‘Om de macht’. N.V. Batteljee en Terpstra.

Ongeveer een jaar geleden verscheen dit boek en het is minder om zijn litteraire belangrijkheid, dan wel om zijn politieke beteekenis, dat wij thans in ‘Links Richten’ nog een bespreking aan dit werk wijden. ‘Om de macht’ is namelijk een fascistische roman, die, als roomboter het rijksbotermerk, op zijn band de lictorenbundel, het embleem van de Italiaansche fascisten draagt. Wat zijn inhoud betreft is dit boek alleen fascistisch in zijn socialistenhaat en zijn minachting voor het proletariaat; de rest is alles Ralph Springer op zijn slechtst: verzuurd, kleingeestig, onmachtig geroddel van een teleurgestelde. Hoe kon deze man, die eens boeken als ‘De gezellige werkstaking’ en ‘De oude zaak Godefrooy’ schreef - weliswaar romans zonder eenig revolutionnair-proletarisch of sociaal beginsel, maar die toch getuigden van zuiver proletarisch sentiment en onmiskenbaar talent - een dergelijk lijvig en wanstallig prul als ‘Om de macht’ ineen draaien? De verklaring hiervoor is voor degenen die dezen schrijver in zijn betere tijd gekend hebben, niet moeilijk te vinden. Ralph Springer, de schrijvende loodgieter, werd slachtoffer van het kapitalisme en de afgedwaalde proletariër lekt thans de handen van hen die hem neerknuppelden. Ralph Springer, de Jood, die te lijden had onder anti-semitisme, koos, inplaats van te blijven strijden aan de kant waar hij, de proletarische jood, behoorde, de partij van hen die zijn vijanden waren en altijd zijn vijanden blijven zullen en sloot zich aan een troepje fascistische proletariërs- en jodenhaters. Het is een feit, dat Springer door de officieele Nederlandsche literatuur, een bende van burgerlijke, pedante, leeghoofdige schreeuwbekken miskend geworden is, het is ook een feit, dat deze schrijvende kapitalistenzoontjes, die niets of weinig te zeggen hebben en alleen boeken vullen, om zich belangrijk te maken, den schrijvenden proleet, die wèl iets te zeggen had en die dit deed op een manier die deze schreeuwbekken afgunstig maakte, hebben doodgezwegen of op zijn best belachelijk gemaakt. Tenslotte is het ook een feit, dat Springer's vroegere klassegenooten, de arbeiders, geen belangstelling voor zijn werk hadden en dat zijn boeken ongelezen van de markt verdwenen, terwijl tallooze prullen herdruk op herdruk beleefden. In dit alles had Springer echter geen reden mogen vinden om naar het kamp van den vijand over te loopen. De moeilijkheden waarmede hij te worstelen had, zijn het deel van vrijwel alle schrijvers die uit het proletariaat voortgekomen zijn: van de burgerlijken tegenwerking en hoon, bij de eigen klassegenooten onmacht en onverschilligheid. Springer gaf echter blijk van gebrek aan inzicht, toen hij den arbeiders hun tekort aan belangstelling euvel ging duiden en niet begreep, dat dit gemis aan cultureele interesse van het proletariaat een verschijnsel is, waaraan het kapitalisme voor het grootste deel schuld draagt. Springer heeft de geheele lijdensweg van links naar rechts, van communisme naar fascisme afgelegd, teleurstelling en miskenning trokken hem voortdurend meer omlaag en al aarzelen wij, dit begrijpend, er niet voor hem een verrader van zijn klasse en van zijn ras te noemen, dan moeten wij tóch scherp protesteeren tegen de verdachtmaking die de verkochte pen van A.M. de Jong bij zijn bespreking van ‘Om de macht’ in ‘Het Volk’ ontvloeid is. Daar heet het immers, dat Springer's overgang tot het facisme en zijn critiek op de sociaal-democratische arbeidersbeweging te

[p. 83]

verklaren zou zijn uit het feit, dat deze geen baantje als redacteur bij de Arbeiderspers krijgen kon. Wij weigeren een dergelijke laag-bij-de-grondsche beschuldiging te aanvaarden, en meenen het geval Springer eerder te moeten zien als een typisch sociaal verschijnsel, zooals dit alleen in een kapitalistische samenleving voorkomen kan. Deze teleurgestelde hoofdarbeider werd misleid en nam zijn toevlucht tot het fascisme, zooals duizenden handarbeiders door hun overgang tot het fascisme tot klasseverraders werden. Springer zal hier een eenzame blijven, een proletarische jood, zonder andere taak en toekomst dan in en mèt de kapitalistische maatschappij onder te gaan.

En nu ‘Om de macht’. Deze roman is, zooals gezegd, letterkundig van weinig beteekenis. De opzet van dit boek is waarschijnlijk niet van begin af fascistisch geweest, maar moet meer bedoeld geweest zijn een scherpe critiek op de S.D.A.P. en zijn bonzendom. De schrijver heeft het, opgezweept door een geforceerde en door het fascisme aangewakkerde haat, niet verder kunnen brengen dan een redelooze scheldpartij, die alle overtuigingskracht mist. Iedere vakvereenigingsman is zonder meer een patser en, afwisselend, hoerenlooper of homosexueel, alle arbeiders zijn slappelingen en dwazen. Een gunstige uitzondering op deze verzameling zesde-rangsch misdadigers, idioten en peaderasten vormt de fascistische arbeidersleider Bouman, die aan het einde tijdens een ‘fascistische revolutie’ op duistere wijze om het leven komt. De eenige psychologisch verantwoorde figuur in dit boek, is die van Gertrud, een Berlijnsch volkskind, een snollen-natuurtje, dat echter onvolkomen bleef, omdat Springer, onbewust of opzettelijk, naliet duidelijk de sociale achtergrond te teekenen, waartegen zich het leven van dit proletariërskind voltrok. Springers prachtige, gezonde en springlevende volkshumor van vroeger, is in dit boek ontaardt tot ziellooze nonsens. Welk een verschil, de dwaze, onmogelijke Gerrit uit dit boek en de sterke, onovertrefbaar geteekende figuren als oude Nelis en Joop Ranschoen uit de ‘Werkstaking’ en de jonge timmermansknecht uit ‘De zaak Godefrooy!’

Het geval Springer heeft weer eens bewezen hoe noodzakelijk een vereeniging als ‘Links Richten’ is, waarin gestreefd wordt naar toenadering en beter begrip tusschen arbeiders en intellectueelen. De Springers behooren bij ons, bij het proletariaat ligt voor hen een taak; in het kamp van den vijand rest hen niets anders dan als klasseverraders doelloos onder te gaan. M.D.