Tooneelbespreking
door Karel Roosterman.

Gezelschap Verkade. Liefde in den Sovjet-Staat. (Die Quadratur des Kreises). Blijspel in drie bedrijven door Valentin Katajew. Regie: Cor Hermus. Het stuk speelt te Moskou in den tegenwoordigen tijd.

't Was een goede gedachte van Cor Hermus en zijn Companen om aan de degelijke middenstanders die (helaas slechts in kleinen getale) elkander gedurende de entre actes in de deftige verguldselde en bepluuschte stadssschouwburgzaal bemoedigend aankeken, eens te laten zien hoe mal 't nu eigenlijk wel in dat Rusland van heden toegaat. Wist u bijv. dat twee jongelui, twee vrienden, die samen wonen, nog wel in één kamer, 't voor elkander niet willen weten als ze op vrijersvoeten gaan, ja, zelfs als ze trouwplannen hebben? En wist u dat de mode er voorschrijft dat alle Russische mannen en jongens gaten in hun pantalons, of er lappen op hebben van afwijkende kleur? En dat men daar (nog wel in Moskou!) de kamers aanveegt van buiten naar binnen, dus van de gang in de kamer?...... en dat men er met dezelfde bezem de vloer, de meubels, de wanden - àlles zoo maar ruwweg wat afstoft? Die bolschewisten toch! O, en wist u dat 't in Moskou onder de jeugd 'n hobby is om bij elken daad te vragen of die daad wel ethisch is? En dat jonge dichters er altijd dronken zijn (wodka, niet?) en bij alle gelegenheden wijdbeensch, de jas uit, gaan staan improviseeren?...... en, als er dan toch twee gezinnen in één kamer moeten wonen, dat 't daar dan gebruikelijk is om ter afscheiding van de beide gezinnen een krijtstreep te trekken, om eerst later (in 't 2e bedrijf bijv.) er een gordijn tusschen te hangen?......

't Is alevel een raar volkje, die Russen! Er loopt in 't eerste acte ook nog een oudere Rus tusschen al die jonge lieden rond, maar die is idioot: hij blijft, na een ledikant binnen gedragen te hebben, ongemotiveerd maar in de kamer rondhangen om gek te doen, of kindsch. Maar dat is natuurlijk symboliek: de oudere generatie daar in de Sovjet is idioot of kindsch geworden bij al die buitennissigheden.

Er waren twee dingen in 't décor die détoneerden: de bekende, ernstige, levensgroote koppen van Lénin en Stalin aan de wand: de regie had waarschijnlijk vergeten daar ook iets mals van te maken.

Nee, de aanwezige middenstanders, hoe weinig in aantal ook, konden gerust gesteld naar huis en naar hun eigen degelijke verhoudingen terugkeeren om zich bijv. nog eens

[p. 84]

te verkwikken aan die heerlijke beschrijving van een net en fatsoenlijk verloofd paar (ik meen dat de novelle ‘Geëngageerd’ heet en van Frans Coenen is) waarin de eenige erotische daad waartoe die brave en fatsoenlijke notarisklek en zijn even brave en fatsoenlijke meisje komen, bestaat...... in een vies gefrommel bij de buitendeur als ‘zij’ ‘hem’ Zondagsavonds uitlaat, nadat ‘hij’ zijn Zondagavondje in ‘haar’ familiekring heeft doorgebracht.

N.V. ‘Het Hollandsch Tooneel’. Dir. Louis de Vries. David Golder. Tooneelspel in zes tafreelen naar den bekenden roman van Irene Nemirovsky voor het Tooneel bewerkt door Ferdinand Nozière en Anton Hamik. Vertaling: Henri Eerens. Regie: John Gobau.

Er labbert een bolschewistisch windje door enkele onzer schouwburgzalen: 't wit-Russische cabaret ‘De Vleermuis’ fladdert er wat heen en weer, 't gezelschap Verkade speelt niet meer of minder dan ‘Liefde in den Sovjet-Staat’ en zelfs bij Louis de Vries in de Hollandsche Schouwburg komen ‘gedelegeerden van de Sovjet-Regeering te Odessa’ op de proppen. Overigens behelst het stuk dat zijn troep speelt de harde meedoogenlooze begeerte naar geld om de geldmacht, die dan door eigen creaturen weer verraden en ten val gebracht wordt.

't Programma zegt: Het stuk behandelt het geval van een mensch, die heel ongelukkig is, omdat hij heel rijk is. Een aangrijpend requisitoir tegen het Geld, tegen hen die er het meeste van bezitten en er het slechtste gebruik van maken.

Zoo speelt Louis de Vries dan weer met eigen troep in eigen schouwburg, na hem eerst eenige jaren voordeelig aan de thans gefailleerde Koninkl. Vereen. Het Nederlandsch Tooneel (en dat wil eigenlijk zeggen aan de stad Amsterdam) verhuurd te hebben. Het verslag van den curator Mr. A.J. Herzbergen spreekt van een contract voor drie seizoenen van aanvankelijk ƒ 1400 die later verhoogd werden tot ƒ 2050 per week, benevens aan verbouwingskosten ƒ 93.000 bij te dragen door 't gezelschap Verkade in combinatie met de Koninkl. Vereen. (dat is dus, via de subsidies, eigenlijk weer de gemeente Amsterdam). Met eigen troep, al is 't ook zonder eenige risico: wordt er verdiend, dan ontvangen de spelers gage; zooniet dan...... ja, dat zegt L. de Vries niet. En er wordt niet verdiend, integendeel, de zaal is en blijft dood-leeg.

Louis de Vries speelde dan ‘David Golder’, de harde, onverzettelijke geldverdiener, en hij gaf er de voorkeur aan blijkbaar om een demonstratie te houden van ‘de(n) goede(n) argelooze(n), de(n) innige(n) en zielswarmen Louis de Vries’ - zooals Louis de Vries ergens in 't programma aan zijn vriend en bewonderaar Em. de Bom de gelegenheid geeft te beweren en waarvan we op de vele foto's en schilderijen in 't programma zoowel als in de schouwburggangen 't conterfeitsel kunnen bewonderen. 't Stuk valt er mee, maar Louis de Vries' naam en eigenaardige glorie leeft er door...... en wat wil hij meer? Van de medespelenden poogde Mevr. Jacqueline Royaards ijverig een weelderig-schoone en op weelde beluste Joodsche dame ‘zonder hart’ uit te beelden - maar dat kan en moet veel feller raken, en vooral veel cosmopolitischer. Terwijl Miep van den Berg, als de dochter van Golder - 't eenige wezen waar hij van houdt en dat hem om haar vingertje kan winden, al blijkt zij ook zijn dochter niet te zijn, niets had van 't eigenzinnige, geraffineerde en gebiedende van zoo'n milionnairsmeisje.

‘Marcus’ aanvankelijk de compagnon, later de tegenstander van David Golder, werd voldoende gespeeld door Maurits Passer. Om deze figuren groepeerden zich nog eenige van die dames en heeren uit mondaine kringen, dewelke nu eenmaal op 't geld plegen af te komen, doch zij konden, mede door de gebrekkige enscèneering van 't chique en mondaine leven in Parijs en in Biaritz niet geheel aan de hen gestelde eischen voldoen. En van de Odessaansche Sovjet-gedelegeerden zullen we maar geen kwaad zeggen...... Louis de Vries speelt weer in eigen schouwburg. Hoelang nog?

N.V. Amsterdamsche Tooneelvereeniging. Dir. A. van Dalsum en A. Defresne. Het Verleden eener Vrouw. (Vestire Gli Ignudu). Tooneelspel in drie bedrijven door L. Pirandello.

De bourgeoisie vermeide zich (tot voor kort; op 't oogenblik heeft ze andere kopzorg: de zaal was slecht bezet) gaarne in de stukken van Pirandello en geestverwante schrijvers, stukken waarin illusie en werkelijkheid stuivertje wisselen: soms is de illusie 't blanke stuivertje om plotseling ingewisseld te worden voor de vijf vieze koperen centen, soms is 't omgekeerd. De bourgeoisie houdt van dat spel van illusie en werkelijkheid en des te meer naar mate haar eigen werkelijkheid illusoir wordt.

Er was misschien geen tijdvak waarin een nog heerschende ideologie meer in strijd kwam met een groeiende werkelijkheid, en er is wellicht geen land waar de maatschappelijke realiteit verder afstaat en in meerdere mate anders is dan in het facistis dictatureel beknelde en geknevelde Italië. En zoo is mogelijkerwijze eenigszins de

[p. 85]

Pirandello-psyche te verklaren. Maar hoe dan ook, één ding is zeker: de stukken van Pirandello en geestverwante auteurs zullen nooit door bewuste proletariërs genoten kunnen worden. 't Is klasse-kunst, door en door burgelijke-kunst, hoewel waarschijnlijk niet als zoodanig gegeven en nog minder als zoodanig bewust en bedoeld. Dat hoeft ook niet: ‘de gedachten der heerschende klasse zijn in elk tijdvak de heerschende gedachten, d.w.z. de klasse die de heerschende materieele macht in de maatschappij is, is tegelijk hare heerschende geestelijke macht’ - leeren Marx en Engels, en zij voegen er hoopvol aan toe: ‘'t bestaan van revolutionnaire gedachten in een bepaald tijdperk stelt reeds 't bestaan van een revolutionnaire klasse voorop’.

De nietige, wilszwakke doch bekoorlijke huisonderwijzeres, die in dit stuk ten tooneele verschijnt, is eene dier naamloos velen wier leventjes zich voortdurend in illusies wikkelen als in bonte lappen, zonder ooit tot de naakte realiteit van hun bestaan te geraken, tot de proletarische. Ze verlooft zich met een zeeofficier zonder dat 't van beide kanten meenens is, ze wordt de minnares van haar broodheer zonder dat ze 't eigenlijk wil, ze wordt zonder een cent loon de deur uitgetrapt als 't haar toevertrouwde kind een ongeluk overkomt terwijl zij met haar minnaar (de vader van 't kind) in de tuin minnekoost, ze vlucht naar haar verloofde (die geen verloofde is en al op 't punt staat te trouwen met een andere) eigenlijk al met de bedoeling een einde aan haar leven te maken, ze prostitueert zich nog even om geld te krijgen en koopt dan 't vergif waarvan ze een te kleine dosis inneemt. Zij gaat in een stadspark liggen om te sterven, doch wordt bewusteloos gevonden door een journalist wien ze als reden voor haar zelfmoord de verbroken verloving opgeeft. En als er dan sensatie in de pers komt en ieder braaf en fatsoenlijk burger verontwaardigd is of althans doet, dan wordt ze gastvrij opgenomen in 't huis van een beroemden romanschrijver die een roman over haar geval zal maken. En als de zeeofficier en haar minnaar, (haar gewezen broodheer) haar komen opzoeken, de eerste (die door 't schandaal den dienst moest verlaten) om de verloving weer ‘aan’ te maken en de tweede om rekenschap te vragen over de leugen tegen den journalist (want hij was toch haar minnaar en die verloving was nooit een verloving) en om haar te zeggen dat zijn vrouw wil dat zij alles zal bekennen teneinde 't geluk van de nieuwe bruid des zeeofficiers niet in den weg te staan, dan neemt zij ten tweeden male vergif in, doch nu voldoende, en stervend ‘openbaart zij het diepste en tevens schoonste geheim van haar ziel waarom zij bij de eerste poging tot zelfmoord loog. Veracht, verstooten en verlaten door iedereen stierf zij met een naakte ziel. En hare leugen, dat zij zich om de zeeofficier van kant maakte, diende hare ziel als doodskleed, was een hunkerende poging om aan haar dood nog een glans van glorie, aan haar leven een schijn van beteekenis te geven, zelfs dit heeft men haar niet gegund, want haar mooie kleed van verloofde is door de gebeurtenissen na haar herstel in stukken gescheurd. Haar laatste woorden zijn: Gaan jullie nu allen weg.... De kamer uit... ga zeggen, jij aan je vrouw... en jij aan je bruid, dat zij die dood is... gestorven is... naakt!’

Met deze laatste woorden eindigt letterlijk de beschrijving van 't stuk in 't programma. Er staat niet bij of deze ongelukkige vrouw ooit één oogenblik in haar onderworpen, misbruikt leventje tot 't naakte feit is doorgedrongen van...... de klassenstrijd, van haar proletariërschap - zoodat ze feitelijk toch niet geheel naakt is gestorven. De illusie dat ze tot de klasse van haar broodheeren behoorde, zal ze wel behouden hebben tot in 't graf. En daar gaat 't voor ons om.

Deze stakkerige vrouw was ten slotte eene dien vele zooals de bourgeoisie ze noodig heeft, misbruikt, en ook formeert in haar klasse-instellingen. Terwijl hun schrijvers dan weer stukken schrijven als ‘Het Verleden eener Vrouw’ met als vuile en vage troost de illusie of de werkelijkheid, om en om, al naar 't pas geeft.

De vertooning was keurig en verzorgd, maar bloed-arm. 't Stuk van zich al intellectualistisch, werd door de regie en de vertolking nog meer in 't vertooneelde abstracte getrokken. Charlotte Köhler speelde de vrouw met scherp analyseerend begrip, doch waaraan 't gevoel niet even matig synthetiseerend deel had, zoodat 't geen wezen van vleesch en bloed werd, geen schepping ten slotte, doch denk-werk (‘kopwerk’) met veel techniek en energie tot gestalte gevormd. 't Bekoorlijke 't ‘sex-appeal’ ontbrak: met deze vrouw zou niet gauw een zeeofficier, zelfs niet ‘in een nacht dronken van bloemengeur’ enz. zich verloven, al was 't maar voor eventjes, noch zou een consul haar tot zijn minnares verheffen. Toch had dit een sterke factor in 't spel kunnen worden die de raadseltjes van 't stuk makkelijker hadden doen oplossen: alles was dan levender, bloeiender, direct aanschouwelijker geworden. Nu moest 't meeste via 't strak gespannen begrip tot ons komen. Want ook de overige rollen werden in dat intellectualistische meegesleurd - behalve Jules Verstraete die in zijn ‘Consul’ een bloedwarm, volkomen menschelijk wezen schiep, direct aanvaardbaar en geloofwaardig.

't Mooie decor van Van Dalsum (kamer en straat) was wèl op 't levenswarme ingesteld en hief waar 't mogelijk was 't spel daarin op.