[p. 67]

‘Brood!’
Een beschouwing door Frans Goedhart

Kunst heeft voor ons slechts beteekenis, voor zoover zij factor is in den klassestrijd.

Of het dochtertje van den graaf, dat als baby gestolen werd door zigeuners, al dan niet bij haar ouders terecht komt, interesseert ons niet. Of de heer X. er al dan niet in slaagt de vrouw van zijn huisvriend te verleiden is voor ons van geen belang. De biecht van een dichter van zijn innerlijke verscheurdheid is niet in staat onze belangstelling vast te houden. Het wedervaren van meer of minder vroegrijpe kindertjes is voor ons van weinig beteekenis, terwijl we bij het relaas van fregatschepen, plantages, carnavals en goedige pastoors - onderwerpen, die de Nederlandsche schrijvers maar steeds weer bezig houden en schijnen te intrigeeren - meestal openhartig geeuwen, afgezien dan van de oogenblikken van ergernis, die je er van beleeft.

Nu komt Maurits Dekker met zijn roman ‘Brood’ voor den dag. Het belangrijkste is dit niet, maar toch moet het meteen gezegd worden: hij heeft de burgerlijke kritiek hiermee een onbetaalbare poets gebakken. De dames en heeren minnaars van de fraaie letteren waren na zijn laatste werk, den psychologischen roman ‘Reflex’, juist begonnen hem te erkennen, weliswaar als een eenigszins onfatsoenlijk, maar buitengewoon begaafd schrijver, die op meesterlijke wijze onthullingen wist te doen uit den doolhof van de psychologie. Bij deze onthullingen kon men op hoogst aangename wijze walgen van zich zelf, om na afloop een goeie sigaar op te steken en per taxi naar den schouwburg te rijden. Zeker, Dekker is een hoogst begaafd kunstenaar, een fijne geest, met een vlijmscherp vermogen om door te dringen in de duisterste diepten van de ziel. Maar wat doet ie nou? Een roman over werkloosheid, crisis, arbeiders, bedrijfscellen, mitrailleurs en revolutie! Dat is verraad, aan de heiligste goederen der cultuur gepleegd!

Dit verraad heeft de arbeidersklasse een roman gebracht, die volkomen proletarisch en bewust revolutionnair is. Dit alleen reeds is in het kleinburgelijke Hollandje, met zijn schijnheilige grachtenlyriek en peuterige horretjesromantiek, een gebeurtenis van zeer groote beteekenis. Een schrijver, die zich bezig houdt met het leven in de fabrieken, die de discussies aan de stempellokalen volgt, die meeleeft in het verzet tegen het bonzenverraad, die in de krotwoningen van het proletariaat komt en die zelf jaren lang als arbeider in de bedrijven heeft gestaan en bovendien opgeheven is door de revolutionnaire vloedgolf, die thans bezig is de arbeidende massa's op te nemen, zoo'n schrijver kenden wij in dit landje tot nog toe niet.

[p. 68]

In ‘Brood’ beschrijft Maurits Dekker het leven in een armelijke volksbuurt in een groote haven- en industriestad. Het verhaal zet in met het ontwaken van de stad, met prachtige vaart, maar volkomen beheerscht onder woorden gebracht. Het Hemelpad is het steegje, waar de hoofdpersonen wonen, de metaalarbeiders Werner en Smith, de fabrieksarbeidster Anne Gronner met haar 13-jarigen zoon, die van zijn vader en van de altijd duistere, bedompte achterbuurt tuberculose meegekregen heeft, manke Paul, de bij een ongeluk invalide geworden arbeider, Manus een, eveneens invalide bankwerker, die de heele buurt de Verprutste Krukas noemt en dan nog zooveel andere proletariërs, met hun armoede, gebrek, maar ook met hun verzetsverlangen. In een halve zin karakteriseert de schrijver de ezelachtige verwatenheid van de heerschende klasse, als hij spreekt van dit Hemelpad, ‘dat een haard van besmetting is, van waaruit syphilis, misdaad en communisme zich over de geheele stad verspreiden’. Het grauwe, troostelooze bestaan van het streng gerationaliseerde fabrieksleven, dat duizenden als levenstaak den plicht opgelegd heeft dagelijks tienduizenden malen dezelfde handgrepen te verrichten aan den onverbiddelijken loopenden band, om aan het eind van de week beloond te worden met een loon, waarvan alleen maar een krothuur, margarine, brood en een stuk spek gekocht kan worden, dit leven heeft een arbeider naar voren geschoven, die er zijn vloekliederen over schrijft. Het verzet gromt, tegen de vakbonzen, tegen de uitbuiters, in de fabriek, op vergaderingen, in de huizen, in de kroegen. Het verzet gromt ook op straat, bij huisuitzettingen komt het aan de oppervlakte, leidt het tot botsingen met de mannen, die door de bourgeoisie aangesteld zijn om haar orde te handhaven. En bij dit alles treft het, hoe volkomen zuiver Dekker het denken en voelen van de arbeiders op papier brengt. Hun eerste gedachten aan verzet, hun angst, hun onderlinge gesprekken, die hen telkens een stapje verder brengen het aanwassen van hun woede en de plotselinge uitbarstingen, alles volkomen logisch gezien.

Zoodra de schrijver echter het politiek organiseeren van dezen machtigen onderstroom aanvat, brengt hij hem in een bedding van romantische samenzweringen, die vlot en spannend beschreven, maar te fantastisch voor de ernstige werkelijkheid zijn. De revolutie zal zeker een ontembaren moed, een bijna romantische heldhaftigheid en een voor niets terugdeinzende offerbereidheid van de revolutionnairen eischen, nog in veel sterker mate, dan dat in 1917 in Rusland noodig was. De bourgeoisie van West-Europa staat oneindig veel sterker dan de heerschende klasse in het oude Rusland ooit voor zichzelf heeft kunnen droomen; dit alleen eischt van de West-Europeesche arbeiders bij voorbaat een revolutionnaire volharding, die ontzettend veel meer dan 30 uur strijd zal moeten voeren, zooals dat in ‘Brood’ het geval is. De revolutie hier

[p. 69]

zal slechts kunnen slagen, wanneer het revolutionnaire verlangen volkomen in de arbeidersmassa verankerd zal liggen en geleid zal worden door een marxistisch geschoolde, uit de arbeidersklasse voortgekomen en volkomen aan haar verbonden politieke leiding, die de revolutionnare theorie beheerscht en niet alleen het vertrouwen van een politieke partij, maar van de massa in haar breedste lagen heeft. In ‘Brood’ komt dit absoluut onvoldoende tot uitdrukking. Het gemak, waarmee Dekker vier revolutionnairen in een roeiboot ‘over 't lot van millioenen’ (pag. 250) laat beslissen, is daar wel het sprekendste bewijs van.

Ondanks dit ernstige bezwaar blijft ‘Brood’, dat door Dekker's suggestieve schrijftechniek en sterke compositie in vorm volkomen geslaagd is, ook naar inhoud een stuk werk, dat de revolutionnaire beweging met dankbare handen moet aanvaarden. Dit boek zou een gulden moeten kosten. Maar ook aan revolutionnaire romans moeten kapitalistische uitgevers groote sommen verdienen. De oplossing van dat probleem wacht ook slechts op de revolutie!