Jhr. Ir. W.F.A. Röell †

IN dit maandschrift, waaraan hij onder een vorige redactie zij het maar vluchtig meegewerkt heeft, moge een enkel woord bij zijn verscheiden niet ontbreken. Röell was een van die weinige onvervangbare persoonlijkheden, wier productievermogen door de veelzijdigheid hunner gaven tegelijkertijd wordt geprikkeld en geremd. Bij dezen vroegen dood - hij werd nauwelijks veertig - komt weer het woord te binnen, door Kloos bij Perk's overlijden geschreven: wien de goden liefhebben, nemen zij jong tot zich.

Van de muzen kreeg hij een rijken aanleg mee. Een talent, een bundel talenten in aanleg is hij gebleven. Men moet voorzichtig zijn met het woord geniaal. Een vonk genie was Röell stellig niet te ontzeggen. En van hem gold, dat hij zijn talent in zijn ‘werken’, die sprank genie in zijn leven gelegd heeft. Een levenskunstenaar was hij bovenal. Spelenderwijs had hij, dit groote kind, zich de sublieme kunst eigen gemaakt zich door alle verschijningen van de schoonheid te laten bekoren en zelf te bekoren.

Het was onmogelijk zich aan de charme van deze even hoofsche als verrassende persoonlijkheid te onttrekken. Als een prins ging hij door het leven. In de wieg vond hij die wichelroede, welke hem schatten deed ontdekken en die ontdekkingen strooide hij rond met achtelooze zwier. Wat ook zijn taak in het leven was, hij heeft ze met roekelooze juistheid vervuld. Röell was vooral een mensch van intuïtie. Wijsbegeerte boezemde hem een instinctieven weerzin in, maar in zijn

[p. 218]

daden was de wijsheid met kennis versmolten. Want niet alleen, dat hij vibreerde als een seismograaf met elke nieuwe uiting van kunst, om het even of ze de muziek, plastische kunsten, litteratuur, een feest, een wereldsche bar, een sierlijk toilet, de natuur of het fel door hem geliefde Parijs gold, zijn wijde en fijne cultuur steunde op een overvloed aan kennis.

Alles had zijn belangstelling, voor alles stond hij open en wat zijn belangstelling eenmaal gegrepen had, diende hij met een soms tot in het fanatieke gaande graagte. Maar wat daarin overspannen kon lijken werd door zijn humor en het evenwichtige van geheel zijn persoonlijkheid opgewogen. In den glimlach had die jacht naar het actueele toevlucht een alibi gevonden. Hij kon doorhollen, ten slotte had hij zich in toom. Bewust ging zijn geneigdheid voor modernismen tot het uiterste, maar zijn onderscheidingsvermogen gaf hij daarvoor niet prijs. Zelfs accentueerde hij in het twistgesprek die geneigdheid. Hij zelf genoot van het schertsende spel der flitsende floretten. Petillant was hij in alles en al lag niets hem verder dan een snobbistisch najagen van buitensporigheden, hij zelf nam de eigen jacht niet geheel au sérieux. Door geheel zijn aanleg genoopt, tegen de romantiek partij te kiezen, was hij ze in zijn muzikale voorliefden volstrekt niet ontgroeid.

Zijn aanleg scheen voornamelijk muzikaal gericht en wie het kunnen beoordeelen, prijzen met warmte zijn pianospel. Hij begeleidde met bedrevenheid, maar maakte naam door de inrichting van de moderne Fransche tentoonstelling, het vorige jaar in het Stedelijke Museum te Amsterdam gehouden. Dit ensemble werd door hem alleen met scrupuleuse en, eenmaal zijn premissen aanvaard, feillooze zorg en smaak bijeengebracht. Met zoo'n maanden vorderende inspanning was Röell gelukkig. Jaren had hij daarop gevlast en er zich op voorbereid. Die voorbereidingen hadden evenmin iets leerstelligs als welke werkzaamheid van hem ook. Zijn gansche leven scheen voorbereiding, een praeludium.

Ir. W.F.A. Röell mocht eer publicist dan journalist heeten. Een schrijver van korte, altijd tintelende essays was hij in den besten zin van het woord. Hij schreef met een verwonderlijk gemak en altijd zorgvuldig, liefst in een druk café of zelfs buiten op het terras. Een uitgebreide belezenheid steunde hem daarbij, want hij had den waren hartstocht voor het boek zonder bibliophiel te zijn. Zijn wonen te Parijs bewerkte dat deze liefde voornamelijk Fransch gericht was, maar in dit opzicht verliet hem evenmin de glimlach der kritiek.

H. VAN LOON