Duitsche boeken
Franz Blei, Talleyrand. - Berlin, Rohwoltverlag, 1932.
‘Het ware beroep der intelligentie bestaat daarin, de politiek uit te buiten’, schreef Sorel eens, en wanneer het Blei's bedoeling is geweest, bij deze lering een voorbeeld te verstrekken, dan had hij geen beter type kunnen vinden dan in de man, die hij tot onderwerp van zijn biografie koos.
Stefan Zweig noemt hem, in zijn Fouché-biografie, een ‘karakterspeler der onbestendigheid’, en een tijdgenoot zeide van hem, dat hij ‘geen prinsiepes en geen ideeën bezat.’
Morris, gezant der Verenigde Staten van Amerika te Parijs, vatte zijn indruk van hem - hij was toen nog bisschop van Autun - samen in de vier woorden: ‘sly, cunning, ambitious and malicious’, en van zichzelf getuigde Talleyrand, toen hem omkoopbaarheid verweten werd: ‘Ik vind in de kas der publieke mening veel grotere sommen dan die mij toegeschreven worden. Geld van het Hof te nemen zou mijn ruïnering zijn; en daar ik de behoefte heb, rijk te worden, zorg ik er voor, mijn vermogen solieder te baseren.’
Het behoeft dus niet te verwonderen dat Blei, die geen bewonderaar van de politiek in het algemeen, en van de politici in het biezonder, blijkt, deze a-moralist van geboorte tot onderwerp koos van het grote schilderij, dat hij, na in zovele miniaturen en portretten zijn kunstenaarschap te hebben bewezen, wilde maken.
Het is, inderdaad, een indrukwekkend werkstuk geworden. De bekwame portrettist van ‘Männer und Masken’, ‘Glanz und Elend berühmter Frauen’, ‘Ungewöhnliche Menschen und Schicksale’ e.a. heeft ook in deze beeltenis ten voeten uit zijn gave van psychologies uitbeelder ten volle ontplooid. En ook hier, als in zijn vroegere portretten, zette hij de hoofdfiguur tegen een levendige achtergrond van alles, wat tot de geportretteerde in betrekking stond.
Dat het, met dat al, toch niet een volkomen gaaf kunstwerk werd, ligt wel juist in die aanleg van Blei tot portrettist. Want eigenlik is dit grote schilderij een samenstel van portretten - de hoofdstukken - die elk op zichzelf voortreffelik genoemd mogen worden, doch die de aandacht van de feitelike hoofdfiguur een weinig afleiden, een te nadrukkelike en beweeglike achtergrond vormen, waartegen het totaal-beeld niet steeds scherp genoeg vorm krijgt.
Beziet men het stuk evenwel in zijn onderdelen, dan is er steeds weer een karakteristiek figuur, dat de bewonderende aandacht trekt. Ik denk aan ‘Der Bischof’, ‘In Amerika’, ‘Minister des ersten Konsuls’, ‘Carolus Mauritius im Dreck der polnischen Landstrassen’, en nog menig ander.
En hoe wonderlik heeft de lust aan het uitbeelden de portrettist ten slotte meegesleept. Aangevangen om een onsimpatieke beoefenaar van een onsimpatiek bedrijf in zijn volle lelikheid op het doek te brengen, heeft onder zijn handen het on-schone glans en gloed gewonnen. En wanneer hij hem, al beeldend, nog ‘dat gebrek aan diepte, hetwelk de politicus bezitten moet, om zijn met korte doelen gestelde opgaven te kunnen vervullen’ in het karakter legt, zo voltooit hij toch het schilderstuk met de erkenning, ‘dat men van de volkomen eenheid, ja volmaaktheid van dit leven als van de grootste, aan de mens mogelike prestatie slechts spreken kan’.
Blei plaatst, achter en om het beeld van Talleyrand menig opmerkelike en pittige beschouwing over maat-
schappij en mens, met alles wat daaraan verwant is. Men behoeft dit ‘bijwerk’ niet altijd te bewonderen - schildert hij de politicus in het algemeen niet wat te schel en hard? -, om het toch met belangstelling te bekijken.
Dat er hier en daar nog al eens een letter op een verkeerde plaats terecht kwam, ja, dat ligt toch feitelik niet aan de maker van het schilderij. En het boeiende van het geheel kan dit ook geen afbreuk doen.
REINIER P. STERKENBURG
Ilja Ehrenburg, Spanien heute. - Berlin, Malik-Verlag.
‘Bestaat dat nou heusch?’ vragen velen zich herhaaldelijk af, wanneer zij lezen bijv. van kinderroof en gangsters in het land der millioenairs of van toestanden in het vreemdelingenlegioen, waarop la douce France een belangrijk deel van haar macht baseert, of van de onderdrukking der individueele vrijheid in het fascistisch Italië, dat sommigen ook elders willen imiteeren, of van de Hakenkreuz-escapades in het ‘kuturelle Deutschland’. De brave burger krijgt bijkans hoofdpijn van het hoofdschudden in verwondering over al die onbestaanbaar gewaande feiten.
Hoevele malen zal hem de uitroep: ‘hoe is 't gosmogelijk?’ fluisterend over de lippen komen, wanneer hij leest, wat Ehrenburg vertelt van La Hurdas, het land der verlorenen of van de levensgewoonten der Caballeros tegenover hunne Dulcineas, of van de arbeiderswijk in Granada, of van de boeren in Murcia? Ehrenburg onthult hier een Spanje, waar wij geen idee van hadden, gewend als wij zijn te denken aan het paradijs, waar de citroenen bloeien en Alhambra, Cordoba en Sevilla wedijveren in schilderachtigheid. Alleen het stierengevecht hebben sommigen een wreede afwijking gevonden, waaraan onverbrekelijk Bizet zijn Carmen-Toreador verbond, doch verder beschouwde men Hispanien als een door het Katholicisme in zalige gehoorzaamheid en dogmatisch fatsoen geregeerd land. Alfons XIII vond men een sportieve grande tot de zoo zoet geloovig gewaande bevolking kerken in brand ging steken en Jezuïten met aanhang het land uitjoeg.
Wederom stortte een heilig huisje in, dat erg lek en slecht onderhouden bleek. Hoe intens verwaarloosd en bedorven Spanje was, beschrijft Ehrenburg zeer plastisch en boeiend. Hij geeft van een reis door heel het land een meesterlijke reportage, die blijkens het voorwoord niet naliet ook in Spanje zelf diepen indruk te maken. ‘La Libertad’ verlangde zelfs, dat het boek geconfiskeerd werd en onder diplomatieke pressie de verspreiding in het buitenland zou worden verhinderd. Dat was een gerechtvaardigde uiting van Spaansche schaamte. En Ehrenburg zag daarin terecht een bevestiging ,dat ‘der Beruf des Schriftstellers noch Existenzberechtigung hat.’
O.v.B.
Carl Zuckmayer, Die Affenhochzeit. - Berlin, Propyläen Verlag.
Een groteske novelle, waarin Zuckmayer vertelt van een schilder Robert Rottenbach, die voor een vriend op zoek gaat naar een huwelijkscadeau, allerlei dingen ziet, die hem erg goed bevallen, maar minder geschikt zijn voor het bewuste doel, tot hij bij een dierenhandelaar een aapje vindt, dat naar de naam ‘Colombine’ luistert en erg aanhankelijk mitsdien dierlijk jaloersch is. Dat lijkt hem een verrassend geschenk.
Het lieve dier haalt alles over hoop, bederft volkomen het meesterstuk waar Rottenbach op zijn atelier aan bezig is en leent zich voortreffelijk tot het scheppen van dwaze situaties. Zuckmayer weet daar het noodige gebruik van te maken, verzint een dolle warwinkel van janboel op het atelier en een schoone ontvangst in het huis van de bruid, waar Colombine in de badkamer wordt opgeborgen. Vooral de schildering van de ‘instuif’ met het souper, waar een tante haar rijmelarij tracht voor te dragen is een goed staaltje van zijn karikaturale visie, doch soms raakt hij wat aan de flauwe kant. Hij weet niet te verbergen, dat hij een levendiger tooneelschrijver is dan novellist.
De onlangs te Berlijn overleden schilder Emil Orlik ontwierp een zeer geslaagd, kleurrijk en geestig boekomslag, maar tusschen de tekst eenige penteekeningen, die wat al te erg verkleind lijken en aan het verwijt van oppervlakkigheid niet kunnen ontkomen.
O.v.B.