Robert Luger en Bertram Spier

Luger en Spier, Zonderlinge Reizen. - Amsterdam, Andries Blitz.

TWEE vroolijke zwervers, die te zamen menige tocht ondernomen hebben en er, te zamen alweer, in de krant bericht van gaven. Van hun artikelen maakten zij een drietal boekjes, welke succes hebben en dit succes verdienen. Verdienen, allereerst om der wille van Spier, want wij moeten beginnen met vast te stellen, dat deze twee gezworen kameraden niet van dezelfde soort zijn en niet van dezelfde kwaliteit. Ze zijn te zamen gekomen door het toeval. Luger was al jaren lang redacteur-verslaggever van het dagblad ‘De Telegraaf’, toen Spier als teekenaar daaraan verbonden werd. En toen zij er met elkaar op uitgestuurd werden, was er niets, dat hen in wezen tot die collaboratie voorbestemde. Luger is een handig en zeer ervaren dagbladschrijver, die de kunst verstaat om van niets iets-dat-iets-lijkt te maken en hij heeft humor, populaire Amsterdamsche humor. Geestig is hij echter bepaald niet, noch zeer beschaafd, noch ook maar in bevredigende mate ontwikkeld. Hij stelt vlot en joviaal, maar ieder raffinement is in zijn manier van schrijven gelijk in zijn manier van zien afwezig. Jo Spier, met zijn pijnlijke sensibiliteit, met zijn zenuwspanning, met zijn verbluffend scherp gevoel voor wat niet en wat wel in een teekening gemist kan worden. Spier met zijn onhollandsche, gedistingueerde humor, met zijn reserve, zijn scrupules, zijn lichte toets, is eigentlijk Lugers volmaakte tegendeel.

Ook in dit boekje. Het proza is vlot, grof grappig, populair in den zin van het Rembrandtplein; de teekeningen zijn subtiel, door-en-door beschaafd en positief nìet voor de Reguliersbreestraat bestemd en niet voorbestemd om door de Reguliersbreestraat op de juiste wijze begrepen en gewaardeerd te worden. Het type Luger komt, met tal van variaties, overal voor, in schrijvende en niet-schrijvende staat. Er is geen koffiehuis of onder de stamgasten is op zijn minst één leuk Lugertje. Maar Spier heeft zijn weergade niet. Niet in Nederland. En elders evenmin. Wij bezitten in hem een van onze origineelste teekenaars, die de zeldzame kunst verstaat om met een minimum van zwart een vlak gehéél en op de eenig juiste wijze te vullen. Hij schrijft met een onnavolgbaar handschrift en hij toont zich, spelenderwijze, een kenner der compositie als geen ander. Men zal goed doen de boeken van Spier te verzamelen. Er moet een tijd komen, dat een zoo aparte en delicate kunst in zijn oprechte beteekenis gewaardeerd zal worden. En het zou te wenschen zijn, dat zijn beste teekeningen, welke nu verspreid verborgen liggen in dag- en weekbladen en waar men kleine meesterwerken tusschen vinden kan, in een of meer albums verzameld werden. Als deze geboren teekenaar in Duitschland, Engeland of Frankrijk werkte, zou men allang met overweldigend succes Spier-bundels in den handel gebracht hebben. Waarom toont ons volk zich toch altijd zoo onverschillig tegenover het werkelijk goede en bijzondere, dat het heeft?

Nu ik dit boekje met zooveel enthousiasme aankondig, wil ik er meteen op wijzen dat Spier voor de Fa. Enschedé in Haarlem een bijzonder goede rijmprent teekende op een charmante text van Jan van Nijlen.

Zouden wij eigenlijk niet een vereeniging moeten oprichten: ‘De Vrienden van Jo Spier’? Om op die manier te reageeren tegen de ingeslapenheid van een publiek dat bijna iederen dag een teekening van Spier in zijn krant ziet, zonder te beseffen, dat deze (de teekening en niet de krant) behoort tot het beste Nederlandsche kunstbezit.

A. ROOBEEK