[p. 178]

Links richten

Met het doel ‘op Nederlandsch taalgebied ter omverwerping van het kapitalisme een proletarisch verbond te vormen, dat op het artistieke front de revolutionaire klassenstrijd zal voeren, ter verovering van het socialisme’ heeft zich een ‘arbeiders-schrijvers-collectief’ geconstitueerd, dat de uitgave begonnen is van een maandblad getiteld: ‘links richten’ onder redactie van fr. van leeuwen.

Dit ‘arbeiders-schrijvers-collectief’ stelt zich volgens de ‘artistieke oriëntatie’ in het eerste nummer van ‘links richten’ geen geringe taak. Het wil o.a. trachten ‘de Nederlandsche arbeiders in dienst van den klassenstrijd tot zelf-expressie te brengen, tot bewuste critiek en tot belangstelling in literatuur.’ Natuurlijk anders dan de concurreerende ‘Arbeiderspers’ van de S.D.A.P. ditzelfde hoopt te bereiken. Hoe anders? Dat zal men moeten afwachten. In alle geval veel revolutionairder. Nieuwe strijdliederen, het politieke drama, het journalistieke tijdgedicht, de klasse-reportage, dat alles zal in de toekomst het nieuwe tijdschrift moeten vullen.

De eerste aflevering stelt helaas in deze wat teleur. Wel blijkt, dat er een ‘collectief’ is bestaande uit eenige lieden, die het zuiver proletarische willen, doch de stof hier te lande ontbreekt. Misschien gelukkig maar. Het voordeel is, dat men er deswege rustig over praten kan. Staat de revolutie voor de deur, dan is die rust verdwenen, maar dan pas heeft een blad als ‘links richten’ reden van bestaan. Nu nog niet. Thans is het een aardig spel, vermakelijk om naar te kijken, doch sterker in het imiteeren dan in het eigen initiatief. De inhoud bestaat grootendeels uit vertaalwerk uit het Russisch, of een oorspronkelijke herinnering van Gerard Vanter maar met een Russische hoofdfiguur. Het eenige zuiver Hollandsche is een erg linksche visie op van Schendels Fregatschip, door Jef Last als sterk onproletarisch uitgemaakt, omdat van Schendel in zijn boek net doet, of er geen straf van kielhalen, van de ra werpen, voor de mast binden, in ijzers sluiten enz. bestond en niets vertelde van scheurbuik, stinkend water in gezwavelde tonnen, ronselen van onwillige schepelingen in de kroegen. Ten bate van het proletariaat en het verwekken van deszelfs belangstelling in literatuur zou zulks niet mogen ontbreken.

Vergeefs zoekt men echter in dit nummer naar het werkelijk levend proletarische. Met allen goeden wil vrees ik echter, dat het ‘collectief’ niet in staat is dat te brengen, omdat ons proletariaat niet erg proletarisch is. Daar ontbreekt veel aan. Gelukkig, want anders hadden wij een heel wat minder gezapig bestaan dan thans. Dank zij de werkeloosheid is het proletariaat een beetje echter geworden en het zal, wanneer ‘de steun’ afgewelterd wordt weer een graadje proletarischer worden, maar voorloopig is bij het buitenland vergeleken ons proletariaat een nette gezeten burgerklasse met schemerlamp, radiokastje naast de theetafel met geslepen ruitjes en de loudspeaker op het net geboende eiken buffet met spiegel.

Voor een proletarische kunst en een proletarische revolutionaire klassenstrijd is een heel ander menschenslag noodig met een heel andere geesteshouding en een flink afgezwoegd en uitgemergeld proletariaat. Dat kennen wij bij ons goddank niet. Wel is er een met de seizoenen groeiende of afnemende schare kankeraars en beroepsontevredenen geleid door een kliek bestuurders, die met schreeuwen hun brood, spoorwegabonnement en nette burgermans etagewoning verdienen. Maar dat is geen proletariaat. Dat zijn slechts luxe-mopperaars.

Het bloedzuigen en afbeulen is bij ons nog steeds te christelijk toegepast, zoodat de nood ook dank zij internationale omstandigheden gelukkig nog niet zoo hoog gestegen is, dat wij prat kunnen gaan op een zuiver revolutionair proletariaat, zooals men dat in Duitschland heeft. Men doet hier wel net alsof, maar dat is niet echt. Aanstellerij en naäperij. Ook onder de intellectueelen.

In Duitschland leeft een proletariaat. Riskant zoo dicht in de buurt, maar daar is het echt. Komt men daar als vreemdeling in een communistencafé en beantwoordt men de vraag: ‘Du? Bist du auch Prolet?’ bevestigend, kan men zich als zoodanig legitimeeren, dan is men vriend, kameraad in den kring en kan gelegenheid krijgen te zien, dat daar een proletarische ‘Kultur’ leeft en er een vruchtbaren bodem heeft.

Daar is ‘Die Links Kurve’ op zijn plaats met mannen als Ludwig Renn, Becher, Kurt Kläber, Hans Marchwitza, Erich Weinert, Wittfogel, Georg Lukacz enz. Dat is waarschijnlijk ook het voorbeeld, waarnaar het Nederlandsche ‘collectief’ streeft. Legt men echter de imitatie naast het oorspronkelijke, dan valt de namaak wel heel erg af. Een slappe poging dank zij het ontbreken van iedere originaliteit. En deze is niet kunstmatig te kweeken. Die kan alleen uit de natuur, uit de omstandigheden ontstaan. Het hangt er van af, of de ‘crisis’ werkelijk voorloopig gestremd is, of de ‘heerschende klasse’ inderdaad zich nog een eeuwtje weet te handhaven, of dat daadwerkelijk ook hier de verproletariseering wast naar buitenlandsch exempel.

Eerst dan zal ‘links richten’ bestaansrecht vinden door een uit nood geboren enthousiasme van zijn medewerkers. Voorloopig kan het nog buiten zijn schuld op geen stukken na met het buitenland concurreeren.

 

W. SMITS