[p. 168]

Kroniek van het proza

Naar nieuwe zakelijkheid

Jef Last, Liefde in de Portieken. - Den Haag, N.V. Servire, 1932.
B. Stroman, Stad. - Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1932.

LANGZAAM maar zeker begint er verandering te komen in den Nederlandschen roman-vorm. Het streven te ontkomen aan de analytische methode der sterk psychologisch georiënteerde oudere generatie wint meer en meer veld. Eensdeels tracht men naar de herleving van den historischen roman, waarbij de klemtoon op het biografische element valt (De Vries: Rembrandt; Kelk: Jan Steen; Van Wessem: Daendels); anderzijds poogt men langs den weg der nieuwe zakelijkheid tot een vernieuwing te geraken.

Last en Stroman volgen dezen laatsten weg. Toch draagt hun werk een onderling zeer verschillend karakter. Voor Last wordt de litteratuur hoe langer hoe meer tot politiek propagandamiddel; Stroman daarentegen geeft de autonomie der verbeelding niet op. Hem is het er vooral om te doen een intenser beeld te geven van de realiteit.

Met dit verschil in doelwit correspondeert uitteraard een verschil in opvatting met betrekking tot het begrip nieuwe zakelijkheid. Bij Last is deze zakelijkheid vrijwel congruent met zijn revolutionair-socialistische wereld-beschouwing. Zij geldt niet de werkelijkheid maar het ideaal. Zij wil demonstreeren; de onhoudbaarheid in moreel opzicht aantoonen van elke levenshouding, die zich met de zijne niet vermag te conformeeren. Om de minder eenvoudige menschelijke werkelijkheid en haar tragiek bekommert zij zich niet. Zakelijkheid is voor Last synoniem met propagandist zijn.

Bij Stroman daarentegen beteekent zakelijkheid iets geheel anders. Deze schrijver wil een zoo synthetisch mogelijk beeld van het heden geven. Zakelijk-zijn beduidt bij hem een met de allergrootste nuchterheid staan in het midden van het leven van dezen tijd en dit levensmidden op zoo concreet en duidelijk mogelijke wijze in den litterairen verbeeldingsvorm vastleggen.

Beide methoden hebben hun bijzondere gevaren. Hierover zoo straks. Doch daarnaast staan eveneens gemeenschappelijke voordeelen tegenover den tot nog toe gebruikelijke gang van zaken in de Nederlandsche roman-litteratuur.

 

* * *

 

Wij merkten zooeven reeds op, dat Last zich in zijn streven om de waarheid zijner denkbeelden te verkondigen, niet leiden laat door de gecompliceerde menschelijke werkelijkheid. Die elementen, welke hij noodig heeft voor zijn bewijsvoering, onttrekt hij zonder meer aan het levensgeheel, dat het uitgangspunt vormt van zijn verhaal. Om de overige bekommert hij zich eenvoudig niet. Aan de inconsequenties, die uit deze houding voortvloeien, stoort hij zich niet. Want het feit, dat de mannelijke hoofdpersoon uit ‘Liefde in de Portieken’ getrouwd is en kinderen heeft, interesseert hem slechts in zooverre als deze situatie de immoraliteit van den burger onthult. Dat zij echter daarenboven - positief of negatief! - een integreerend bestanddeel uitmaakt van 's mans levenswerkelijkheid ziet Last kalmweg over het hoofd. Het ‘burgerlijk’ huwelijksconflict telt voor Last hier niet mee. Evenmin echter - en hier verraadt zich een inconsequentie van nog bedenkelijker aard - is voor den schrijver de bloot-zinnelijke verhouding van den burger met de boven lof en blaam verheven partij-genoote tot probleem geworden. Waarom deze vrouw haar schoonheid aan een zoo afgrijselijke bourgeois verspilt, wordt ons nergens duidelijk gemaakt. In Sowjet-Rusland denkt men in deze dingen, dunkt ons, principieeler.

Een abortus is voor Last amper het noemen waard; dat zij eenigen invloed zou kunnen hebben op het zieleleven van de vrouw, die aan deze kunstbewerking wordt onderworpen, valt hem niet in. Alsof er ‘niets’ gebeurd is, spint de schrijver zijn gedachten verder.

Uit een en ander blijken duidelijk de gevaren, welke dezen vorm van nieuwe zakelijkheid aankleven: de schrijver onttrekt zich aan zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de menschelijke werkelijkheid, die hij uit te beelden heeft. Hij werkt volkomen naar eigen believen met licht en donker zonder zich in het minst te storen aan den stand der zon. Waar schaduw zou moeten vallen, werkt hij de helste schakeeringen op het linnen uit en omgekeerd.

Daartegenover staan voordeelen: beschrijvingen, die den verhaalgang remmen, ontbreken. Alles is op de uitbeelding zelf van het gebeuren toegespitst. Omwegen worden niet gemaakt, versluieringen niet geduld. Men kan een dergelijk verhaal - goddank! - niet meer louter voor zijn genoegen lezen, gezeten in een fauteuil, met oogen, die zwaar zijn van den slaap. Het streelt niet alleen maar onze zinnen, al heeft Last in dit opzicht zich veel verder laten gaan dan zijn onderwerp met zich bracht; het raakt ons in ons geweten en dwingt tot bezinning. Het lost geen

[p. 169]

problemen op, maar stelt ze. En daarom behooren wij jongeren als Last dankbaar te zijn. Er is in onze letterkunde zooveel, dat ons tot een vlucht uit de werkelijkheid verleidt - b.v. in de poëzie; denkt eens aan Marsman's en Slauerhoff's worsteling met deze verleiding! -, dat wij er ons over verheugen mogen, wanneer, zij het niet zonder eenige ideologische kortsluitingen, deze kans ons althans met zooveel woorden onthouden wordt.

 

* * *

 

Dat Stroman's boek uit een welbewust verzet tegen het psychologisch realisme, zooals wij dat hier te lande hoofdzakelijk kennen, geboren is, bewijst het motto van Joseph Conrad, dat hij eraan mede gegeven heeft en dat als volgt luidt: ‘This is not a marriage-story.’ Om intrigues of innerlijke verwikkelingen is het den schrijver niet te doen. De intrigues en verwikkelingen, die hij als romancier natuurlijk niet missen kan, levert de werkelijkheid zelf hem op. Zijn verhaal is opgebouwd uit couranten-berichten. Het is als het ware uit de courant zelf ontstaan. Paul Schuitema, die het omslag en de typografische verzorging voor zijn rekening nam en zich op zeer verdienstelijke, sobere wijze van zijn moeilijke taak kweet, heeft dit uitstekend tot uitdrukking gebracht.

Stroman geeft, zooals tot nog toe vrijwel algemeen gebruikelijk was, geen familie-geschiedenis in zijn roman. De verbindingsdraden in zijn compositie loopen niet verticaal in de richting van de een of andere ontwikkelingstendenz, doch horizontaal. Zij geven een, van menschelijk gezichtspunt beschouwde, bloot toevallige, lotsgemeenschap weer. Schakel sluit zich aan schakel. En slechts de schrijver is het, die het geheel overziet. Het eerste hoofdstuk van het boek draagt tot titel ‘Zaterdag’ en begint met een telephoon-gesprek tusschen een winkeljuffrouw en haar verloofde. Daarna volgt een scène in den winkel. Een bedelaar stoort de onderhandelingen met de klanten. Hierop wordt ons het milieu gegeven van den bedelaar. Daarna een fragment uit het leven van de winkeljuffrouw. Het tweede hoofdstuk, ‘Dinsdag’, verplaatst ons naar de rivier. Een beschrijving van een stadsmorgen volgt. Daarop een commissarissen-vergadering van een groote rederij. Dan een brok leven van één der employé's. Door middel van deze ‘moment-opnamen’ weet Stroman ons een groot brok stadsleven van dezen tijd voor oogen te voeren. Humor en tragiek zijn erin met elkander vervlochten. Niet altijd is de uitbeelding even scherp, soms neigt zij naar het schabloon-matige, terwijl, naar onze meening, het boek nog te zeer met een ouderwetsch slot (een oplossing!) eindigt. Op de laatste bladzijden heeft de schrijver, naar het schijnt, de horizontale lijn hoe langer hoe meer losgelaten en zich op een bepaald deel der verhaalsverwikkelingen vastgelegd (Zaterdag, Vrijdag).

Overigens zou het dwaas zijn hem dit falen bijzonder euvel te duiden. Geen experiment kan zich geheel en al losmaken van de traditie, waartegen het reageert. En wat Stroman hier in nieuwe richting bereikt heeft, is reeds meer dan men redelijkerwijs, alle omstandigheden in aanmerking genomen, had mogen verwachten.

Men vraagt zich wellicht af wat in dezen roman de typografische ‘afwijkingen’ beduiden, die veel overeenkomst vertoonen met die, welke Paul van Ostayen destijds in zijn ‘Bezette Stad’ heeft toegepast. Moeten zij beschouwd worden als gerationaliseerde illustraties of behooren zij in wezenlijken zin tot de tekst van het verhaal?

Bij Van Ostayen noch bij Stroman lijkt het ons twijfelachtig of zij behooren in wezenlijken zin tot de tekst van het verhaal. Zij suggereeren een sfeer, die de auteur op een gegeven oogenblik noodig heeft zonder hem te nopen tot het geven van uitvoerige beschrijvingen. Wanneer een citaat uit een zakenbrief b.v. in machine-schrift wordt weergegeven in plaats van met de voor een boek gebruikelijke lettertypen, wordt ons hierdoor onmiddellijk de juiste sfeer dezer kantoor-zakelijkheid gesuggereerd, die zich in volstrekte tegenstrijdigheid bevindt met de innerlijke gevoelens van degene, die den brief typt. Eénzelfde contrasteerende werking gaat op blz. 86 uit van de Gothische letters, waarmede enkele zinsneden uit een door de radio uitgezonden preek worden weergegeven.34 Wonderlijk vreemd doet deze gothiek aan, zoowel ten opzichte van het milieu, waarin de woorden ontvangen worden als ten opzichte van hun armzaligen, niets-zeggenden inhoud in dit milieu. Men ziet het aanschouwelijk, hoe vreemd grootestads-leven en argeloos-traditioneel gebleven godsdienst elkander geworden zijn. Een andere wereld spreekt uit deze lettergroep, die als een zwerfsteen verdoold is geraakt in een land zonder bergen en gletschers. En de zin, die zij, tot woorden tesamengevoegd, dragen is geworden tot onzin, ja tot meer dan dat: tot een vreemde taal, die zonder ons te beroeren langs ons heen gaat.

Minder groote gevaren bedreigen de wijze, waarop Stroman het principe der nieuwe zakelijkheid te verwerkelijken tracht dan de methode, welke door Jef Last wordt gevolgd. ‘Manier’ is het meest voor de hand liggende gevaar voor

[p. 170]

dezen auteur, een vastloopen in zekere procédé's, zooals men in de nieuwere filmkunst bij herhaling kan waarnemen. Intusschen: wat met ‘Stad’ is bereikt, geeft vertrouwen en maakt, dat wij met belangstelling een tweede publicatie van den schrijver tegemoet mogen zien.

 

ROEL HOUWINK

34Het is jammer, dat de schrijver hier naar alle waarschijnlijkheid moedwillig heeft gekarikaturizeerd (‘het knappend haardvuur van God's liefde’). Dit was volstrekt overbodig geweest!!!