Sir Walter Scott

Ter herdenking van zijn sterfdag, 21 September 1832.

KORTADEMIGE schrijvers, die bij wijze van troost hun kracht zoeken in selectie, zouden van dezen merkwaardig beheerschten man, die het koele verstand van den rechtsgeleerde paarde aan den romantischen geest van ridderlijkheid (de beste erfenis van den Engelschen adel aan het einde der Middeleeuwen) in alle bescheidenheid iets kunnen leeren. Niet omdat hij was een kunstenaar, die nieuwe vormen schiep of eeuwigheidswaarden bracht, maar, omdat deze Schot met zijn concentratievermogen, zijn ontzaglijke volharding en kennis van zaken een sanguinisch oermensch kon zijn, dat instinctief de passies en vreugden genoot van een glorieus tijdperk, dat zijn ziel ten volle kon omvademen. Een slecht psycholoog - wij zijn nog verre van de school van Freud, Adler, Künckel! - maar een edelman van groote bewogenheid, wien zijn tijd in het tournooi van historische schoonheid den lauwerkrans toewierp. Hij nam, bezat en onderging het verleden - geharnaste ridders, gracievolle edelvrouwen, barden, duivels, kloosterlingen zien u aan - maar het ontleedmes glipte uit zijn handen, die naarstig zochten in de bronnen van verdichte historie.

Als Taine hem noemt ‘den Homerus der moderne bourgeoisie’, dan is Scott te beklagen om dit burgerdom, dat uit verveling dezen schrijver ging lezen en populair maakte, zooals het altijd deed met de uitverkorenen, die in zijn gunsten

illustratie
SIR WALTER SCOTT

mochten deelen. Men introduceerde hem zelfs in de kinderkamer, maar kinderen hielden niet van lange natuurbeschrijvingen en uitgerafelde historie. En ‘Ivanhoe’ was toch een oppermachtig boek, doordrenkt van een schoonheidsbeleven aan den adeldom van voorbije geslachten, die mateloos konden leven, als zij elkander niet met vlijmscherpe zwaarden bekampten.

Wanneer men Scott wil geven, wat dezen Schot toekomt, bedenke men in de eerste plaats, dat hij een veelschrijver was, die zonder de hulp van rijke vrienden te aanvaarden, zijn op onfortuinlijke wijze verloren vermogen trachtte te herwinnen uit den opbrengst van wat hij in stormachtig tempo schreef. Scripsit pecuniae causa ... en dat moge de critiek beseffen, als zij een hard vonnis wil vellen. Zijn faam, vooral verzekerd bij de ouderen, kan niet op één enkel werk berusten, doch op den algemeenen indruk, dien zijn tallooze geschriften maken.

Scott is de ontdekker van onmetelijke goudvelden, maar hij vergewist zich niet van het gehalte. De praal overweldigt hem, praal, die dagelijks óók te vinden is in protserige filmafgietsels, doch het kloppende hart, de ziel der dingen, is een gesloten burcht voor hem gebleven. En als men dit gemis den onstuimigen kasteelbestormer te zwaar aanrekent, dan is de afstand tusschen hem en Tom Mix nog maar een kwestie van veranderden smaak.

SJOERD BROERSMA