Het Nederlandsche ex-libris

XXVII. N.E.K.

IN nummer XX dezer kroniek heb ik geschreven, dat het ex-libris wel nimmer populair zou worden; het typische van deze intieme sierkunst brengt dit nu eenmaal mee. Dat inderdaad voor alledaagschheid geen vrees behoeft te bestaan, is den laatsten tijd weliswaar herhaaldelijk en op ondubbelzinnige manier gebleken, maar nu door enkele feiten een meer dan gewone aandacht van het publiek voor deze kunst is gevraagd, wensch ik nog eens nadrukkelijk te verklaren, dat elk streven naar veralgemeening bij die feiten was uitgesloten. Eenige maanden geleden dan zijn artikelen van allerlei slag verschenen in allerhande dag- en weekbladen, meer uitsluitend als direct of indirect gevolg van de bijzonderheden, waarop ik zooeven zinspeelde dan als spontaan voortgekomen uit belangstelling of geestdrift. Ik doel op de tentoonstelling, welke in de Boekenweek van 7-14 Mei 1932 in de oostersche tapijtzaal van N.V. Magazijn De Bijenkorf te Den Haag uit de collectie-Strens is gehouden en kan worden beschouwd als de eerste daad van den Nederlandschen Exlibris-Kring, door ir. Eug. Strens en ondergeteekende opgericht. Nu proeft een ingewijde terstond uit de termen en zegswijzen, of een kenner aan het woord is dan wel of het een min of meer gebrekkig gelegenheidspraatje is, ambtelijk-plichtmatig geschreven. Helaas was dit laatste maar al te vaak het geval. De uitingen over dit specifieke kunstgebied zijn zoo stuntelig geweest, dat men in alle behoorlijke periodieken wel een oriënteerend artikel over dit onderwerp zou wenschen.

Zoo verscheen in de Haagsche Post van 28 Mei j.l. een stukje ‘Een Boekenmerk Maken’ met den ondertitel ‘Voor Grootere Jongens en Meisjes’. Wij lezen daarin: ‘Ex libris is een Latijnsch

illustratie

woord, hetgeen in het Hollandsch zeggen wil ‘behoorende aan’. Al wekt het verkeerde gebruik van het woord ‘hetgeen’ reeds argwaan ten aanzien van taalbegrip en stijlgevoel, de wel zeer vrije vertaling van het woord ex-libris doet de deur toe. Maar ook het opschrift stemt kregelig. De heele Hollandsche jeugd slaat nu aan het snijden van ex-libris in linoleum zooals dit in genoemd stukje aan de hand wordt gedaan!

Het weekblad City's Magazine van 27 Mei j.l. bevatte een artikel met het onderschrift ‘door Hans Reuter’, waarvan de tekst kwalijk riekt naar het Hoogduitsch. Herhaaldelijk is daarin sprake van bezitteekens en boekbezitteekens! Voorts is propaganda gemaakt voor de fotografie als modernste middel van uitdrukking. Ook hier alzoo de kunst, die immers alleen in stilte wordt geboren - al rijpt ze vaak ook onder de schijnbaar ongunstigste omstandigheden - verjaagd door het geratel van de klap-camera. Ik wil als mogelijkheid dit procédé niet miskennen, maar alleen ook als zoodanig, als type, wil ik het zien.

En wanneer men erkent, dat dit alles eigenlijk een uitwas is van een eerlijke poging tot het wekken van gezonde belangstelling, dan huivert men wel even en zou men gaarne een vermanende stem laten hooren. Want niet dat, neen niet dát is onze bedoeling!

In énkele bladen zijn wel aardige artikeltjes

[p. 171]

verschenen en in de Maasbode kwam nog wel een pittig polemiekje voor. Een zeer gunstige uitzondering vormden echter de besprekingen van den heer G.H. 's Gravesande, redacteur van de zoo bijster goed verzorgde rubriek Kunst en Letteren in Het Vaderland. Uitvoerig heeft hij de stichting van den Nederlandschen Exlibris-Kring besproken in het nummer van 27 April j.l. en evenzoo uitvoerig heeft hij de opening van de tentoonstelling herdacht (zie het nummer van 7 Mei j.l.). En dit is loffelijk, want juist in deze zaken, welke zoozeer den enkeling boeien, is volledigheid een vereischte, wil men dengenen, die ervan verstoken bleven, inzicht, genot en liefde brengen. En hoevelen was juist deze kunst een openbaring, ja waarlijk een openbaring! Het is hier nu de plaats te herdenken, dat de heer 's Gravesande, zelf minnaar van het ex-libris, zich destijds verdienstelijk heeft gemaakt door zijn rubriek over ex-libris in het maandschriftje Boek en Kunst. Die rubriek, betrekkelijk bescheiden van opzet, is niet verloopen zooals hij het wellicht zelf had gewenscht en dit naar ik meen door omstandigheden buiten zijn wil. Maar ongetwijfeld had deze rubriek een psychologische waarde en een stimuleerende werking en in mijn zich toentertijd met verzamelaars ontwikkelende briefwisseling werd het tijdschriftje Boek en Kunst herhaaldelijk door hen genoemd. Kortom, de heer 's Gravesande heeft liefde voor de exlibris-kunst en hij is er, behalve minnaar, ook een kenner van, zooals hij dat evenzeer is van de grafische en typografische kunst. Het is, dunkt mij, eerlijk, deze periode in de herleving van de belangstelling, zoo kort aan mijn kroniek in dit tijdschrift voorafgegaan, in de herinnering terug te roepen en voor zijn artikelen-reeks gelden de woorden, door Th. van Hoytema gelithografeerd op het boekmerk voor Dr. Aeg. Timmerman: je n'instruis pas, j'éveille.

Voor het overige moet ik van de pers zeggen: veel geschreeuw en weinig wol. Hinderlijk is ook die telkens aangetroffen zetwijze: boekwerken in plaats van boekmerken, hetgeen de materie voor den leek nog raadselachtiger maakt. Ach, deze kunst moet niet bloeien door populariteit, niet door opzettelijk gegeven opdrachten tot het ontwerpen van ex-libris uitsluitend met het doel om ruil- of verzamel-objecten te kweeken. Want dàn wordt de ontwikkeling niet geleid langs de wegen der zuivere cultuur, doch kunstmatig beïnvloed door factoren, die den aard dezer kunst geweld aandoen. Een ex-libris moet zijn geboren uit behoefte aan een persoonlijk merk, dat met toewijding voor de kunst en ernst voor den persoon is ontworpen in zijn geest. Luxe-afdrukken op Japansch of Chineesch papier mogen als unica in een verzameling een schoone illustratie zijn, zij

illustratie

vormen niet de kern en staan buiten de sfeer van de collectie ex-libris als zoodanig.

Dit nu als voorname idee ingang te doen vinden beoogt ook de N.E.K. En hij beoogt niet een lawine van boekmerken, die zonder den N.E.K. niet zouden zijn ontstaan. Neen! Verdieping en zuivering van het wezen, bevorderen van de bestudeering van het ex-libris in zijn veelzijdig- en veelsoortigheid, verhooging van het peil der kunst, behartiging van de belangen der verzamelaars, dit begeeren wij.

De N.E.K. telde eind Juni 1932 reeds 225 leden. En onder de ontwerpers-leden mogen wij namen lezen als die van Prof. R.N. Roland Holst, Georg Rueter, Chris Lebeau, W.J. Rozendaal, R.M. Wichers Wierdsma, Fokko Mees en vele anderen.

De tentoonstelling, die, zooals ik reeds schreef, mag worden gezien als eerste daad van den N.E.K., had veel succes. Zij is op 7 Mei j.l. des middags om 3 uur door ondergeteekende met een rede geopend na daartoe te zijn ingeleid door den directeur der N.V. Magazijn De Bijenkorf, den heer mr. S. Isaac. Vele belangstellenden, onder wie de Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek dr. P.C. Molhuysen, Chris Lebeau, Anton Pieck,

[p. 172]



illustratie

Fokko Mees ,e.a., waren daarbij aanwezig. Meer dan 1000 ex-libris, waaronder ongeveer 200 Nederlandsche, benevens een afdeeling gelegenheidsgraphiek waren ter bezichtiging uitgestald. Het aantal bezoekers beliep meer dan 2000. Aan de opstelling was door de directie van de Bijenkorf veel zorg besteed en een fraaie afspiegeling daarvan ligt wel in het door haar voor die gelegenheid uitgegeven en door mij samengestelde boekje, dat, mooi gedrukt, afbeeldingen bevat van exlibris naar ontwerp van Hubert Woyty-Wimmer, R.M. Wichers Wierdsma, Johan Briedé, Karel van Veen, Otto B. de Kat, W.J. Rozendaal, Fokko Mees, Peter Wolbrand, Erich Büttner, Toni Hofer, Victor Stuyvaert, N. Pusirewsky, Franco Moretti, E.H. Saunders, Josef Hodek, Sidney Hunt, Frank Weitzel, Chris Lebeau en Valentin Le Campion.

 

*

 

Beziet men achtereenvolgens alle afbeeldingen bij de artikelen dezer reeks, dan treft het oogenblikkelijk, dat deze een sterk gescandeerd grafisch

illustratie

lied vormen. Beschouw slechts bij mijn vorig artikel de mooi-zware houtsneden van Nic. J.B. Bulder, een kunstenaar, op wiens ontwikkelingsgang wij eens moeten letten en daarop de bij deze woorden afgebeelde boekmerken van den Amsterdamschen architect J.C. Teunisse Hzn., dan ontdekt ge terstond een wel heel sterk verschil van toon, van compositie, van stijl. En het wekt geen verwondering, dat deze ontwerpen uit het brein van een architect zijn voortgekomen. Want het is een zekere verstandelijkheid, die hier in het mathematische uitdrukking vindt. Maar ook de schoone wet der logica vermag te ontroeren. Is echter hier de trilling der emotie bereikt?

Ik laat u deze ontwerpen zien vooreerst wijl zij zoo rijk aan motieven zijn, al is de beteekenis daarvan niet terstond duidelijk. Het streven van den heer Teunisse is niet alleen om het ex-libris te baseeren op de zwart-wit-verhouding, doch om het doel scherp voorop te stellen, waarbij vullingen en lijntjes zonder functie worden vermeden. Voorts tracht hij het wezen van den persoon zooveel mogelijk in hoofdtrekken in het ontwerp vast te leggen, zijn werkkring, genoegen, aanleg, terwijl hij deze geheele materie poogt te organiseeren in het juiste verband en in schoone werking. Theoretisch huldigt hij dus de klassieke begrippen van het boekmerk.

Het ex-libris voor ‘Wim en Jeanne’, ontwor-

[p. 173]

pen voor een employé van de Stoomvaart-Maatschappij ‘Nederland’, geeft den voorsteven van een groot schip, bovenaan een schrijfbureau, aan den zijkant zeilbooten, daar hij een zeiljacht bezit, onderaan het motief water, alle duidelijke symbolen. Tusschen deze vormen staan de personen Wim en Jeanne HB (Heyenga Bosma).

Dan is er het boekmerk voor een verpleegster, die behalve voor literatuur zeer gevoelig is voor muziek en natuur: zie het verpleegsters-embleem, sterk omcirkeld omdat het belangrijk is; het steunt op boeken, terwijl onderaan haar dubbele naam is geplaatst, waarvan Elmenhorst niet wordt gebruikt en daarom klein is gehouden. Verder, verbeeldende de natuur, de motieven grasveld, boomen en water en in de verte een bootje, omdat zij aan het eind van de week met een zeillustige familie meevaart. Daarboven een breede strook muziek.

Het langwerpige ex-libris is voor een moeder. Als hoofdmotief is gegeven de karakterbaan, die een belangrijk deel is in een gezin. Onderaan is het gezin geplaatst: vader, moeder, twee kinderen en nog een rudimentaire vorm, de mogelijke uitbreiding. Voorts zijn de eigenschappen van de persoon symbolisch voorgesteld: de zon, daarna wanhoop of woede (alleen de schedel met opstaande haren), om den schedel speelt eenige muziek; vervolgens poëzie: de maansikkel. Zie voorts het karakterteeken van de moeder: het vraagteeken en dat van den vader: het uitroepteeken. Van hieruit zijn voetafdrukken geteekend als zinspeling op de liefhebberij, het maken van groote tochten.

Het vierde boekmerk is geteekend voor iemand, die steeds reist en trekt. Het paard met begeleidster bevindt zich in de levensbaan, waarvan de lijnen in een punt uitloopen: het einde van het leven. Voorts wordt de levensbaan ingenomen door een zekere volheid of schittering en een zekere leegheid. Onderaan, als een streep onder alles, de naam. Dit ontwerp treft door veel wat de drie andere ex-libris missen: er zit inspiratie achter, het is niet overwegend een verstandelijke beeldvorming. Maar alle zijn zij leerzaam om de manier vooral, waarop motieven in vorm kunnen worden uitgedrukt. Winnen zouden zij aan decoratief vermogen, indien zij op kleiner schaal werden weergegeven.

*

 

Op de achtste jaarlijksche tentoonstelling, welke The Bookplate Association International gedurende Mei j.l. in Los Angeles heeft gehouden, is aan mej. Fré Cohen een eervolle vermelding ten deel gevallen voor het ex-libris, dat zij voor Marie Hamel heeft ontworpen. Het blijft bij elken wedstrijd - deze was aan de tentoonstelling verbonden - een twistpunt of een onderscheiding tegenover anderen wel terecht is toegekend en wanneer ik de namen en in mijn verbeelding de producten zie van de Nederlandsche kunstenaressen en kunstenaars, die hadden ingezonden, moet ik erkennen, dat de taak der Amerikaansche jury niet gemakkelijk was tegenover het vele en velerlei, dat haar uit 18 landen was toegevloeid. Wij moeten echter niet tot het persoonlijke afdalen; het gaat hier in dit internationale milieu om het algemeene, de nationale idee en dan is er alle reden om de Amsterdamsche kunstenares Fré Cohen met de onderscheiding geluk te wenschen. Het ex-libris voor Marie Hamel is een markante en typografisch goed doorwrochte houtsnede. Er spreekt trouwens uit de meeste van haar boekmerken, zelfs uit de gelithografeerde - al harmoniëert dan de vlakdruk niet met de boektechniek - een zekere welbewustheid in een aangenaam en pittig accent.

Ook de heer W. Schippers te Batavia verwierf een eervolle vermelding en wel, voor zijn ex-libris voor Dr. C.J.H. de Geus, een houtsnede, die in haar eenvoud een zuiver afgewogen gevoel voor een bewegelijk wisselspel van zwart en wit verraadt.

JOHAN SCHWENCKE