Het Nederlandsche ex-libris

XXV. Beeldende Kunst

ZOODRA de kunst wordt geuit in het woord in een impopulairen vorm en van beeldende kracht, zoodra de leer van de hoogere rede wordt verstaanbaar gemaakt op een verheffend plan van denken, is voor velen, ook voor zoogenaamd beschaafden, het gebodene verborgen achter een schijnbaar ondoordringbaar waas. Zij deinzen ervoor terug het nader te treden, omdat zij zich liever voegen in den waan de waarheid met lijdelijkheid en gepraat te kunnen bereiken: deinen, dagelijks, op een zee van banaliteiten, met lief gekabbel van golfjes. Maar de actie, de drift, de daad steekt nergens den willenden kop op. Men wil gezapig tot zich nemen, niet geven! Weet echter, dat met een offer dubbel wordt terugontvangen. Een film trekt, maar een bundel poëzie van onze beste dichters trekt nooit! Of ... trekt anders; ik denk aan Adama van Scheltema; daarvoor zijn psychologische redenen. De Hollander mist de sanguinische kracht om zichzelf te overwinnen en een gedicht diep-innerlijk te proeven. Hij maakt geen gebruik van de toch overal aanwezige gelegenheid zich te verrijken en te leeren het leven schoon en de dingen schilderachtig om zich heen te zien. Het loffelijke van poëzie is dat men in een korte spanne tijds een teug van haren heildrank tot zich kan nemen, een zangerig lied van Poe, het lente-gefluit van Gorters Mei, om daarna verjongd deel te nemen aan den dagelijkschen rit door het leven en getroost door de stem eener groote zekerheid.

Het is uiterlijk met beeldende kunst anders gesteld. Het visueele is haar voordeel, de beschouwer is sneller geboeid, al wijzen de uitlatingen van het fijnste publiek op tentoonstellingen van schilderijen menigmaal op een och zoo armoedigen geest, dat men liefst de zaal ontvlucht om het perspectief te genieten van een rij boomen of het silhouetten-feest van een verwijderde straat. Doch genoeg, de beeldende kunst is een heerlijke kunst, omdat haar roeping zoo ver-dragend is. Want zij althans wenkt velen van de te vele schamelen van kracht, vereenigt méér scharen tot zich dan die andere en op andere wijze beeldende kunst. En daarin dus schuilt ook het schoone en de groote bekoring van het ex-libris; het heeft

[p. 29]



illustratie
Afbeelding 1



illustratie
Afbeelding 2

reeds talloozen bekeerd en de vervulling van een behoefte gebracht. Kennismaking met het exlibris bracht velen tot het groote gebied van de vrije grafische kunsten en menigmaal nog verder. Eenmaal in het schoone oord aangeland overschrijden zij drempel na drempel en zij ondervinden, dat elke dag van hun dagelijksch bestaan een nieuwe vreugd is. Citeeren wij wat Albert Dresdner zegt in Der Weg der Kunst (Eugen Diederichs, Jena u. Leipzig, 1904): ‘Begreifen wir, dass es nicht nur der Künstler ist, der der Muse bedarf, sondern dass wir alle, der Kaufmann und der Arbeiter, der Fürst und der Lehrer, eine Muse brauchen, die unsern Willen beflügelt, unser Denken adelt, unsere Schwäche stützt, unsere Masslosigkeit zügelt.’

 

*

 

Als ontwerper van ex-libris leerde ik dezer dagen kennen Johan Melse, van wien mij reeds verschillende vrije houtsneden hadden getroffen door een opvallend-plastische uitbeelding. Men kan in deze techniek vele graden onderscheiden, van het grove tot het allerfijnste werk (Rozendaal), afgezien nog weer van het persoonlijke accent daarin, den stijl. Elke uiting heeft haar recht van bestaan, mits zij inderdaad bééldende kunst geeft. Het viel mij op, dat Melse een voorliefde heeft voor het land, het water, voor ruige brokken natuur, die hij met een donkere levendigheid in den taaien weerstand van het hout oproept. In het bijzonder de Zeeuwsche onderwerpen als meerpalen en steigers aan de boorden der Schelde hebben zijn aandacht. Het hout is in zijn hand een machtig wapen voor de uitdrukking van wit en zwart. Glanzend van stoer leven zijn de Zeeuwsche ploegpaarden die in het veld van zijn prenten opdonkeren. En zoo maakte hij een 100-tal houtsneden (ook enkele lino's), alle met die zwarte ietwat fluweelige zwarten, die welwillend opklinken in harmonie met de witten. Toch meen ik, dat hij zich soms wat moet temperen; het zou aan de rust, welke van zijn werk kan uitgaan, ten goede komen. Ik werd hierin gesterkt bij het beschouwen van zijn illustraties voor het deeltje ‘Zuid-Holland en Zeeland’ der serie ‘Nederlandsche Volkskunde voor de lagere scholen’ (uitgave P. Noordhoff N.V. 1931, Groningen). Verschillende van de daarin voorkomende houtsneden, bijna 80 in getal, vooral die van klein kaliber, zijn buitengewoon geslaagd, krachtig van expressie, aantrekkelijk-opvallend voor het kind, vol van het gewone leven en toch weldadig-rustig om te zien. Het schijnt wel alsof de

[p. 30]



illustratie
Afbeelding 3



illustratie
Afbeelding 4

heer Melse door een kleineren omvang van het houtblok betoomd wordt; in het grootere heeft hij, denkt hij, de ruimte. Maar het is een kunst om juist ook met die ruimte te woekeren!

En ... ook het ex-libris heeft zijn eigenaardige eischen. Zeker mag dit niet te zwaar en donker van grafisch geluid zijn; in de meeste boeken zou het dan toch een dissonant vormen. In enkele zijner ex-libris had ik dan ook liever eerder een beschroomdheid gezien dan de durf, die daarin aan den dag treedt. Hij heeft het talent om een mooi decoratief boekmerk te maken; het komt er slechts op aan, dit talent in een gebondener uiting aan het beeld te geven en meer te offeren aan de voorwaarde, dat een ex-libris ook schoone sier zij. Wellicht dat een kleiner formaat dan het thans gekozene hem daarin dienstig zal zijn.

Van de vier hierbij afgebeelde boekmerken hebben twee het te nadrukkelijk gestemde. Als houtsnede heeft dat voor W. 't Hooft (afb. 1) zeker goede kwaliteiten, het geheel is bekoorlijk in toon gehouden, maar het zal alleen in bepaalde boeken voldoen. Het is mij echter niet bekend, in hoeverre de opdrachtgever hier eischen heeft laten gelden. Gematigder van motief en daardoor doeltreffender is dat voor Poley (afb. 2). Deze beide stukken zouden in blokken van kleiner formaat gesneden minder gedurfd aandoen. Het ex-libris van afb. 3 en voor zichzelf (afb. 4) vertoonen een ingetogener accent en toch zijn de andere mooier, milder. Vooral het derde is te druk van letters. De uitgespaarde zijn beter van vorm dan de weggestoken letters.

Met belangstelling zie ik nieuwe ex-libris van Melse, die ongetwijfeld een talent heeft, dat ons nog veel schoons kan geven, tegemoet. Een compromis tusschen het karakter van afb. 1 en 2 en van afb. 3 en 4 zou heilzaam zijn.

Biografische bijzonderheden: Johan Melse is 14 Juli 1887 te Goes geboren. Was leerling in het schilderen aan de Ambachtschool aldaar, behaalde acte-teekenen L.O. Genoot opleiding voor M.O. (M.a) bij Bik en Vaandrager in Den Haag, alwaar hij ook de academie bezocht (modelklasse). Terzelfder tijd was hij werkzaam als decorateur op het Atelier voor Decoratieve kunst van Ype Wenning en de Gids, alwaar hij werkte aan tooneeldécors, enz. Was leeraar in teekenen aan de H.B.S. te Hoogeveen en de Burgeravondschool in Meppel en is dit sedert 1918 aan de vakschool voor meisjes en aan de Ambachtschool te Goes, waar hij ook les geeft aan het Zeeuwsch Technisch Instituut (opl. Waterbouwkundigen).

Het houtsnijden heeft zijn groote liefde. Ook

[p. 31]

maakte hij af en toe een ets en thans is hij nog in de leer bij den Vlaamschen schilder Jacobs in Vlissingen.

*

 

Blijkens een krantenbericht heeft het informatie- en propagandabureau van den Noorschen Boekhandel in 1930 een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerpen van een ex-libris. Acht van de vele ingezonden ontwerpen zijn aangekocht en in druk uitgevoerd. Op de meeste staat ‘Ex-Libris’, op een enkel ontwerp ‘Min Bok’, terwijl op elk ex-libris de naam van den eigenaar kan worden ingevuld. Deze boekmerken zijn in December 1931, tijdens het Kerstfeest, in den handel gebracht voor 2,50 kr. de 25 stuks. De belangstelling van het publiek was helaas vrij groot.

Hoewel deze ex-libris verschillende voorstellingen hebben, missen ze immers toch het intiempersoonlijke. En daarvan gaat juist zoo'n eigenaardige bekoring uit!

 

*

 

In het op 17 December 1931 verschenen nummer van het 2de kwartaal (3e jaargang, 1931) van het Fransche tijdschrift L'Ex-Libris, revue internationale (H. Daragon, Paris) is de uitslag bekend gemaakt van den wedstrijd in ontwerpen van een ex-libris voor Raymond Poincaré. Nadat die wedstrijd was uitgeschreven bleek, dat weliswaar ieder wist wie Poincaré maar de meesten niet wisten wat ... een ex-libris is! Ontwerpen kwamen ook uit Polen, Amerika, Italië, Nederland. Daaruit is een keuze gedaan en ten slotte is aan den oud-diplomaat een album aangeboden met 25 illustraties, waarvan de rij wordt geopend met twee naar ontwerp van Otto Verhagen en gesloten met drie stuks naar ontwerp van Jeanne Bieruma Oosting. Terecht is die eer aan Verhagen te beurt gevallen, aangezien zijn ex-libris zoowel wat gedachte als uitvoering van die gedachte boven de andere staan. De drie boekmerken van mej. Oosting onderscheiden zich van de buitenlandsche door het decoratieve karakter, hoewel zij hierin niet op haar best is.

 

*

 

De Vereeniging Haagsche Kunstkring heeft in November/December 1931 in hare zalen op het Binnenhof een tentoonstelling gehouden, waar ook ex-libris van J. Franken P.zn. waren te bezichtigen.

De firma Begeer Van Kempen en Vos te Den Haag heeft op hare tentoonstelling van kunstnijverheid in December 1931 ook ex-libris geëxposeerd van Fokko Mees en J. Franken P.zn.

Van 25 December 1931-1 Januari 1932 heeft de kunstkring Heemstede (Theo van Reyn, voorzitter, G.D. Rasch, secretaris en Aart van Dobbenburgh, vertegenwoordiger commissie van Beeldende kunsten) in 't Kleuterhuis te Heemstede een tentoonstelling gehouden over ‘Het schoone boek van dezen tijd’. Behalve buitengewoon belangrijke boek-illustraties, enz., noteerde ik ex-libris van W.J. Rozendaal, A.J.W. Bieruma Oosting, G.P.L. Hilhorst, R. Hornecker, Ton van Tast, W. Heijnen, Johan van Hell, Debora G. Duyvis, Fokko Mees, J. Franken P.zn. en anderen.

 

*

 

In herinnering zij gebracht, dat The Bookplate Association International in Mei a.s. haar achtste jaarlijksche internationale ex-libris-tentoonstelling houdt in Los Angeles. Reeds mocht ik van verschillende zijden boekmerken daarvoor in ontvangst nemen(adres: Zuid-Binnensingel 23, Den Haag).

De ex-libris, liefst onopgeplakt, moeten aan de keerzijde in dun potloodschrift (of op een bijvoegsel) den naam van de(n) ontwerp(st)er dragen, het jaar van ontstaan en in de Engelsche taal de techniek. Voor ex-libris van 1931 of 1932 worden prijzen uitgeloofd; het is echter de bedoeling dat ook ex-libris, in vroegere jaren gemaakt, voor de tentoonstelling worden ingezonden. De eerste inzending is reeds naar Amerika. De termijn eindigt op 15 Maart 1932. De ingezonden ex-libris vervallen aan de verzameling der B.A.I.

Niet de oorspronkelijke teekeningen moeten worden afgestaan, doch de ex-libris in den staat, waarin zij als eigendomsbewijs in de boeken worden geplakt.

De uitgeloofde prijzen zijn:

Orra E. Monnette-prijs van 25 dollar voor de beste ets; Dr. Egerton Crispin-prijs van 25 dollar voor de beste houtsnede of -gravure; Margaret Ely Webb-prijs van 15 dollar voor de beste zwartwit-teekening en Helen Wheeler Bassett-prijs van 15 dollar voor een teekening in eenige andere techniek, waarvan het onderwerp herinnert aan de Olympische spelen (deze worden in 1932 te Los Angeles gehouden).

 

*

 

Aanvulling op de lijst van adressen van verzamelaars (Den Gulden Winckel van Aug. en Nov. 1930, Januari, Maart, Juni, Sept. en Dec. 1931):

 

97.A.D. Bouma, Breestraat 87, Leiden.
98.R.W.H. Pitlo, Jan-van-Houtkade 16 B, Leiden.

 

JOHAN SCHWENCKE