Boekenschouw

Nederlandsche romans

Dé van der Staay, De vervulde wensch. - Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon.

‘Moderne Sprookjes’ zou een ondertitel van dit boek kunnen zijn. Doch aan het woord: modern, zou te tornen zijn, aan het woord: sprookjes, allerminst. Hoe vaak worden zoogenaamde sprookjes geschreven, hoe zelden kunnen ze dezen naam dragen! Als prinsen en prinsessen ten tooneele worden gevoerd, fantastische malligheden worden saamgekwanseld, meent de beginnelinge-schrijfster met al deze benoodigde ingrediënten een sprookje te hebben samengesteld. Vergeten wordt dan, dat in een bepaalden vorm een waarheid, een levensles, dient behuisd, dat er zoo min mogelijk onnoodig gejokt dient te worden, doch dat in den vorm van symbolen, van woorden met diepgang, een beeld van leering moet ontstaan.

Ja, sprookjes kan Dé van der Staay inderdaad schrijven en dat dit zoo is, stemt tot blijdschap. Want het is een zeldzaamheid: iemand die sprookjes schrijven kan, die één werkelijk sprookje weet te scheppen.

Die een algemeene platgetreden waarheid weet te belichten zóó, dat ze ons als nieuw en wel als zeer waar en waardevol verschijnt. Lang hoeft zulk een werkelijk sprookje niet te zijn; in zijn directe formuleeringen treedt af en toe een wiskundige zakelijkheid op, elk woord heeft zijn plaats en bestemming en de weeë, langdradige babbeligheid, waarin de verhalen der prinsen en prinsessen zijn verteld, is verre gebleven. Een sprookje van drie kleine bladzijden: ‘Van de flesch zonder ziel en de doove koffiepot’, is van het goede gehalte. De dubbele beteekenis van het woord: ziel, is het voortreffelijk gebruikte element voor het sprookje. Wanneer de werkvrouw, de flesschenkelder schoonmakend, van de zwarte flesch zegt: wat een rare flesch is dat, die heeft geen ziel, dan ziet de fijne, witte flesch, elegant en doorzichtig-teer figuurtje waar de groote ziel duidelijk doorheenschemert, van de bruiloft af. Wat jammer was, - vond men - want ze waren als voor de bruiloft gekleed, zij met haar mooi sluiertje en hij in zijn deftige zwarte jas. En ook hij is getroost: - zij loopt me te veel met haar diepe ziel te koop - Gelukkig had de koffiepot niets gehoord van den laster, dat hij geen ziel zou hebben en zij twee, de zwarte flesch en de koffiepot, worden een paartje, nadat ze eerst nog het avontuur doormaken door slordigheid der werkvrouw van de plank te kantelen. Dan worden ze beiden, geschonden en gesmaad als ze zijn, in den vuilnisbak geworpen.

Doch ze zijn sàmen! Laat dan alle ongeluk en smaad maar opkomen!

Wie zoeken wil, vindt in het bundeltje meermalen zoo iets gaafs en goeds. En bizonder beveel ik ook al het sprookje aan: van den man die weten kon, hoe vol het hoofd en hoe warm het hart was.

ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS

Sam. Goudsmit, Jankef's Oude Sleutel. - Amsterdam, N.V. Querido's Uitgeversmaatschappij.

Het is moeilijk, zelfs ondoenlijk, het verhaal van de oude schuursleutel van Jankef in een kort relaas weer te geven. De geschiedenis van den sleutel van een oude schuur, waar de voddenkoopman Jankef zijn rommel opbergt, is het onnoozele intrigetje van dit joodsche verhaal, dat vol is van haat aan den christen, dat over

[p. 223]

verdruktheid praat, maar zonder die in 't algemeen te toonen.

Wanneer een vies voddenkoopmanszoontje op een school van gegoeden allerlei narigheid en voortdurende plagerij ondervindt, dan is dit feit te vergelijken met dit andere, dat niemand bijvoorbeeld een tram binnenkomend gaarne zich plaatst naast een riekende voddenen lompenopkooper. Het gore opkooperszoontje wordt geplaagd, voortdurend geplaagd, daar hij niet thuis hoort op deze school, waar de eerzucht van den vader hem wenscht. En daar hij een jood is, grijpen de klasgenooten dit aan: was hij geen jood geweest, dan hadden de jongens dezen vreemde eend in de bijt evenzeer gesard naar jongensaard. Het ongelijksoortige gaat niet samen en wie meenen mocht, dat er tusschen de Christen en de Joodsche ziel weinig verschil bestaat, zou dit boek tot leering kunnen strekken. Een dik, zwaar boek van een ineengedrongen, af en toe door overladenheid onontwarbaar proza met als weerlichten, felrake uitdrukkingen, vergelijkingen, uitroepen. Vol van joodsche woorden, joodsche gebruiken, zoo overvol àndere zeden en een ander dagelijksch leven, dat menigeen zich afvragen zal: is hier niet erg overdreven? En nog eens: zoo er niet overdreven is, is het dan wel te verwonderen, dat kinderen uit zulke ongelijksoortige milieu's niet tot overeenstemming kunnen geraken? Het geplaagde Joodsche ventje, Eli, slaat een gebrilde klasgenoot met de sleutel het glas in het oog, zoodat dit verloren gaat. Eli moet bij het schoolhoofd komen en Jankef, Eli's vader, geeft hem als raad mee: ‘je praat van je af, hoor!’ Trouwens, de joodsche familie heeft het opnieuw over smaad en is opnieuw voortdurend vol zelfbeklag en van meelij voor den jongen, die zijn oog moet missen, is weinig te bespeuren.

Het heele, prachtig geschreven boek is van haat vervuld: het is een aaneenschakeling van tafreelen uit het joodsche leven, van woordenrijke twisten, verzoeningen, scheldpartijen, het is vol van een typische sfeer, die als in een ander leven verplaatst. Het is inderdaad overtuigend van ras-instinct en, zooals ik zeide, schitterend indringend geschreven.

ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS

Johan Fabricius, Venetiaansch Avontuur. Den Haag, H.P. Leopold's Uitg. Mij.

Walther Drachentöter, expeditie-chef bij de n.v. Julius Kleingeld & Zonen, in ‘Eureka’ gummiboorden te Weenen, had schoon genoeg van zijn baantje, was niet tevreden met de positie, die de werknemer tegenover den werkgever innam en uitte die ontevredenheid in een artikel in ‘De ontketende Prometheus’. De oprichter der gummiboordenfirma krijgt die schrijverij onder oogen en wordt erg kwaad, dat zijn ondergeschikte de pen voor iets anders gebruikt dan voor het invullen der expeditielijsten. Hij meent, dat de jonge man wat overspannen is, wil niet zoo hardvochtig zijn om hem te ontslaan, doch stuurt hem eerst met vacantie om bij te komen.

Walther was in zijn vrijen tijd ook nog dichter en aan zijn dichterlijken geest had hij het te danken, dat hij het moeilijk tusschen de gummiboorden kon uithouden. Zijn fantasie gaat hem parten spelen en de geboden vacantiegelegenheid drijft hem in het groote avontuur. Hij meent genoeg charmes te bezitten om deze tegenover het vrouwelijk geslacht lucratief te kunnen maken. Waar? Hij richt zijn hoop op Venetië. Hij droomt van een rijke Amerikaansche, die wel tot zijn voordeel op den slanken Weener min of meer verlieven zal.

Fabricius heeft dit luchtig gegeven vlot en aardig uitgewerkt, zij het ook niet overal even licht. Soms overheerscht het ernstig zwaarwichtige, uitvoerige, dat den Nederlandschen roman onvervreemdbaar eigen schijnt. De Engelsche novellists zijn beter geschoold in dit genre. Toch steekt dit boek ver uit boven de gebruikelijke amusementslitteratuur.

Fabricius typeert knap en geestig. Hij houdt van het begin tot het eind de aandacht gespannen, maakt tal van rake, geestige opmerkingen, schept humoristische situaties, zoodat men den Lebemann geworden expeditie-chef met genoegen volgt op zijn avontuurlijk pad.

Fabricius gaf hier een vermakelijk boek van de beste soort.

Sm.

Piet van Veen, De gevaarlijke leeftijd. - Amsterdam, Ned. Uitgeversmaatschappij.

Van dezen ongetwijfeld nog zeer jongen schrijver heb ik een paar jaar geleden in het maandblad ‘Nederland’ een beoordeeling geplaatst van zijn roman: Arthur. Ik herinner mij, dat ik schreef met een echte schrijversnatuur te doen te hebben. Dit nieuwe boek lezend: de gevaarlijke leeftijd, voel ik dit oordeel gehandhaafd. Werkelijk een schrijver, die veel ziet, veel hoort en constateerend beschrijft. Zoo krijgt ook dit verhaal in zijn eenvoudige voordracht het accent van het doorleefde. Wat niet mogelijk is! Doch juist datgene: dat niet alles doorieefde te geven alsòf het aan den lijve was ondergaan, stempelt dezen jongen man tot schrijver.

Vooruitgang in den groei van dit talent heb ik niet kunnen ontdekken. Blijkens een annonce op de kaft van het voor mij liggende boek heeft de schrijver nog weer een nieuw boek uitgegeven, 't welk ‘Fouten’ heet. Mogelijk dat in dit laatste boek een sprong vooruit is te bespeuren. ‘Arthur’ en ‘De gevaarlijke leeftijd’ zijn gelijkwaardig: boeken met stuntelige fragmenten, ongeschifte gedeelten die tot onbelangrijke langdradigheid vervallen, maar waar ongetwijfeld de lijn van den echten verteller doorheen loopt. In af en toe stuitende tafreelen schetst van Veen de gevaren van den opgroeienden jongen man, die overigens niet aan veel schaamtegevoel lijdt en het ware voor den lezer te wenschen, dat de schr. zich meer geconcentreerd had om den geest van het karakterbederf, waaraan zijn held onderhevig is, weer te geven, dan om zooveel platte realiteiten neer te pennen. Het laatste is een gemakkelijk procédé, doch het eerste staat in elk opzicht heel wat hooger en ware in een herdruk aan te bevelen.

Aan des schrijvers moeder is het boek opgedragen; de warme kinderliefde van een eenvoudig volkskind is leiddraad en geest in dit boek. En de moeder is een in armoe tobbend en in liefde zegepralend menschelijk wezen, die geen grootsche daden verricht, doch vertrouwend op het goede in den aard harer kinderen, het goede bewerkt.

ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS

Hellmuth Unger, Dienaren der menschheid, de levensroman van Robert Koch. Uit het Duitsch vertaald door H.J. Smeding. - Amsterdam, N.V. Mij. tot verspreiding van goede en goedkoope lectuur.

Het leven van een groot man met allerlei biografische gegevens, eenigszins in den vorm van een romantisch verhaal naar het voorbeeld van Ludwig weer te geven, is altijd een dankbaar werk. De stof zelf is immers door zijn innerlijke belangwekkendheid, haast niet te verknoeien en een eenvoudig commentaar van zulke

[p. 224]

groote levens is al de appetijtelijkheid zelf. Het werk van Hellmuth Unger laat zich makkelijk lezen, de prettige druk, de eenvoudige taal draagt hier al mede toe bij. Is het betrouwbaar in wetenschappelijken zin - en hieraan zal, waar de Wereldbibliotheek deze uitgave bezorgde, wel niet te twijfelen zijn - dan is hier een boek, waar studeerenden, met name aanstaande doktoren, ongetwijfeld bezieling uit zullen kunnen putten voor hun, den geheelen mensch, opeischend beroep.

ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS