Fransche letteren

Panaït Istrati, Tsatsa-Minnka. - Rieder, 1931. ‘Collection Europe’.
Panaït Istrati, Tsatsa-Minnka. Vertaald door A.M. de Jong. - Amsterdam, N.V. Em. Querido's Uitg. Mij. 1931.

Gelijktijdig ontvingen wij den Franschen tekst en de Nederlandsche vertaling van dezen nieuwen roman van den ook in ons land beroemden Roemeen Istrati.

Eerst het boek-zelf: het is weer een uitstekende Istrati, getooid met alle eigenschappen van den forschen, primitieven Roemeen, die zijn helden in een ruw en simpel décor plaatst en hun eenvoudige hartstochten toont tot in hun uiteindelijk-tragisch paroxysme; met de zwakheden ook van den nu en dan sentimenteelen ideoloog die in zijn Oost-Europeesche plattelandsonbevangendheid meent, hoog boven Christelijke conventies uit, tot een breed humanitarisme gegroeid te zijn, wanneer hij een communistisch ideaal belichaamt in natuurwezens voor wie een aangeboren Rousseauisme een van-zelf-sprekend en exclusief ‘practisch ideaal’ moet wezen. Zijn hoofdfiguur is die teedere en strak-in-dividualistische Tsatsa-Minnka, jonge, knappe boerin, door een tyranniek vader uitgehuwelijkt aan een man die slecht is omdat hij de verfoeilijke eigenschappen incarneert van den Zakenman: egoïsme, schraapzucht, sadistische weldadigheid, onverschillig-

[p. 222]

heid voor vrouwelijke goedhartigheid... Deze man heet Sima Caramfil; hij is vijf en dertig jaar, groot handelsman, herbergier, kruidenier, geldleener, weduwnaar van een schatrijke vrouw; hij kan zich de luxe veroorloven de jonge, vurige en frissche Minnka te koopen, en, op mijn woord, gedraagt zich als een gentleman jegens zijn vrouwtje, waarvan hij heel goed weet dat zij van den armen Minnkou houdt.

Tsatsa Minnka denkt wellicht even gunstig, op den duur, als wij over haar man en zij is op het punt van hem te houden om zijn menschlievendheid, wanneer zij, nog juist op tijd om een verburgerlijkt happy end te voorkomen, ontdekt dat Sima handelt uit ijdelheid en niet uit goedheid, en dat hij in zijn vrouw geen geliefde, maar een profijtelijke ‘compagnon’ ziet. Een treffend beschreven overstrooming van de Donau geeft haar de gelegenheid te vluchten, en zij zoekt haar ‘barbatt’, haar echten ‘man’, Minnkou, op, met wien zij het geluk geniet dat haar ontzegd was. Tot zoover de banale liefdeshistorie die bizonder origineel wordt wanneer deze Minnkou, op zijn beurt rijk geworden, ontaardt, een dronkaard, een ontuchtige en grove genieter wordt en zijn liefste in den steek laat. Tsatsa-Minnka staat alleen op de wereld; Sima zal, arm en tot inkeer gekomen, al zijn vroegere bezittingen onder de noodlijdenden verdeelen, maar het is te laat om de liefde van zijn vrouw te herwinnen. Moraal: alleen in armoede, in de tevredenheid met het bescheiden eigen deel is geluk.

De vertaling van A.M. de Jong is uitstekend te noemen, al kunnen hier en daar kleine vlekjes niet veronachtzaamd worden. B.v.: op p. 7 laat hij ‘Bukovine’ (de ‘Boekowina’) onvertaald, hetgeen de streek hier voor een stad doet doorgaan; en ‘se contempler’ wordt geheel foutief weergegeven door ‘zich aanstellen’ (p. 22). Is, anderzijds, ‘déconsidéré’ wel goed vertaald door ‘verwaarloosd’ (p. 11) en un ‘premis’ (voor ‘permis’, “verlof”, als in “svischverlof”) wel ‘permissie’? (p. 51). Waarom ‘chantonner’ door ‘zingen’ en niet door ‘neuriën’ (p. 22) en ‘l'homme’ (p. 25) tweemaal door ‘de man’ en dadelijk daarop (terecht) door ‘de mens(ch)’ vertaald? Door ‘le bonheur facile’ met ‘het lot’ te vertalen maakt de heer de Jong er zich wel gemakkelijk van af; de ‘arme’ Sima (p. 118) is iets anders dan ‘Sima, le pauvre’ (= die stakker!), en dezelfde uitdrukking ‘mon pauvre’ (Fr. tekst p. 125) is geheel weggelaten. ‘Mon pauvre mari’ (Fr. tekst, p. 154) beteekent echter ‘mijn man zaliger’ en niet: m'n arme man (p. 150). Merken wij ten slotte op, dat een alinea op p. 88 geheel is weggevallen; daar stond in het Fransch een o.i. volkomen overbodige viezigheid, zoodat deze coupure niet te betreuren valt. Uit nieuwsgierigheid zouden wij - (en hiermee zullen wij eindigen) - wel eens willen weten, hoe de vertaler aan de vermelding (p. 215) komt: ‘Le Muids-sur-Nyon, Julie-Augustus 1930’, die in ons Fransch exemplaar ontbreekt.

Wat hoofdzaak is: de vertaling geeft de bedoelingen en den geest van het oorspronkelijke weer en is dus geslaagd. En hoe goed de nette Rieder-uitgave ook verzorgd is, qua papier en druk, de Nederlandsche wint het in uitvoering, letter, band en formaat, van het origineel.

 

M.J. PREMSELA