Een jong gestorven auteur

Hermann Ungar, Colberts Reise. - Berlin, Ernst Rowohlt Verlag.

WANNEER een figuur als Thomas Mann een bundel vertellingen van een inleiding voorziet, mag men iets goeds verwachten. En inderdaad brengt dit, wat omvang betreft bescheiden, boek iets boven middelmatigs. De schrijver werd in 1893 te Boskowice ‘von jüdischen Eltern’ geboren en stierf in 1929. Mann schetst ons zijn leven in weinige bladzijden. Toch leeren wij den auteur voldoende kennen. Ungar studeerde rechten te Berlijn, München en Praag, en promoveerde ‘zum Doktor mitten im Krieg’. Hij neemt als hooggeplaatst militair aan den oorlog deel, waarin hij zwaar gewond wordt. Na den oorlog bekleedt hij verschillende betrekkingen, totdat een autoongeluk indirect zijn sterven ten gevolge heeft. Als tragische bizonderheid verhaalt Mann: ‘Zur Zeit seiner akuten Erkrankung befand sich seine Mutter, schwer augenleidend, in derselben Klinik, in der er operiert wurde. Mann verheimlicht ihr die Operation, aber ein Traum, den sie hat, handelt von Hermanns Tod.’

Vroeger verscheen van dezen schrijver reeds: Knaben und Mörder (twee vertellingen), Die Klasse (roman), Die Verstümmelten (roman) en de komedie Die Gartenlaube.

 

* * *

 

De eerste vertelling uit dit boek, ‘Colberts Reise’, is kostelijk van typeering. Herr Colbert heeft een vrouw, een dochter en een bediende, Modlizki. Colbert is (hij zegt het zelf) van voornamen Franschen oorsprong, wat zijn Fransche ideeën verklaart en zijn met Fransche woorden doorspekte taal. Modlizki daarentegen weet zich van ‘eenvoudige’ afkomst. - ‘Wollen Sie meiner niederen Herkunft vergessen’, zegt hij zijn heer. - ‘Quelle naïveté, mon ami! Wer spricht davon?’ antwoordt Colbert. Deze uitingen teekenen de verhouding tusschen heer en knecht. Eigenlijk is Modlizki meer huisgenoot dan knecht. Hij doet zoo van alles, helpt met alles en eet aan tafel mee. Goed zet ons Ungar de beide figuren voor. Wij weten het maar al te goed dat heer en knecht antipoden zijn, wier leven tot een leven vervlochten schijnt. Wat Colbert beleeft, zal ook Modlizki beleven. De heer neemt zijn bediende op zekeren dag mee naar een zolderkamer in zijn huis, waar hij tot hem zegt: ‘Nun will ich es dir anvertrauen, mon cher! C'est le secret de ma vie! Es ist das Geheimnis meines Lebens!’ Modlizki staat er zwijgend bij en buigt zijn hoofd een weinig. ‘Ich weisz,’ gaat Colbert verder, ‘dasz du mir anhängst. Ich habe dich als Sechsjährigen aus dem Waisenhaus des Klosters zu mir genommen und dich gehalten wie mein Kind. Mon enfant, du wirst mich nicht verraten!’ Dan, eindelijk, komt het groote voor den dag: Colbert wil op reis! Hij wijst zijn bediende zijn Fransche leerboeken, zijn handboeken, zijn catalogi van kunstverzamelingen en musea. 't Is alles een groot geheim! Colbert leert iederen dag, want het zal een reis voor langen tijd zijn. En Modlizki moet mee!

De bediende blijft nederig, bijna onbewogen. Doodnuchter vraagt hij wanneer de reis begint. Ja, Colbert bepaalde nog geen dag. Want Parijs ... De heer is een en al activiteit. Natuurlijk moet alles geheim blijven; noch zijn vrouw noch zijn dochter mogen er iets van weten, voorloopig. En hij en Modlizki zullen dagelijks de verdere voorbereidingen maken. En zij zullen alles zien. 't Louvre ... Wat, heeft Modlizki nog nooit van

[p. 201]

't Louvre gehoord? ... Schilderijen ... Colbert bladert in boeken met illustraties ... Dat Modlizki het niet begrijpt! Maar natuurlijk: de bediende stamt van gewone menschen af, terwijl hij, Colbert, van Franschen, dus bizonderen oorsprong is. Doch wacht, Modlizki zal het begrijpen ... wanneer hij Parijs ziet.

De vertelling geeft ons hoe en waarom de bediende niet met zijn heer op reis gaat, en dat Colbert door deze weigering den dood vindt.

‘Bobek heiratet’ sluit zich bij de eerste vertelling aan. Ook hier treft de juiste typeering. Onkel Bobek trouwt en doet zich aan tafel te goed. Verschrikkelijk eet en drinkt die man! En praten ...

Wat hij eet, wat hij drinkt en vooral wat en hoe hij praat, ziedaar den geheelen inhoud.

‘Der Weinreisende’ werd anders opgevat. Het zijn de notities van een reiziger in wijnen, die het vak van zijn vader overnam en die tevens het ‘Notizbuch’ van den oude in zijn bezit kreeg. Het merkwaardige boek bevat zeer uiteenloopende notities en heeft ook een didactischen kant. Zoo luidt het ergens: ‘M. Rothaariger Lump. Sehr vorsichtig sein. Beanstandet jede Sendung. Täglich betrunken, abends kommen.’ Elders treft dit: ‘O. Neffe von F. in ... Eine Büchse Sardinen kaufen. Grüsze von F. bestellen. Fragen, ob wieder Schmerzen im Bein hat. Auf die Juden Schimpfen. Gute Aufträge, Flaschenwein. Von Meyer & Ludwig. Nicht weggehen.’

De reiziger laat ons niet in het onzekere, zoo hij van zijn vak gewaagt en de eigenschappen van den wijn beschrijft.

Voorts bevat deze bundel de ‘aanzetten tot vertellingen’: ‘Die Bewandtnis’, ‘Alexander’, ‘Meilon, der “Schauspieler”’, ‘Der heimliche Krieg’ en ‘Die Brüder’. Voor ‘Tulpe’, handelend over twee ambtenaren, waarvan er een op een hier niet nader aan te duiden plaats sterft, maak ik een uitzondering, omdat hier in een klein bestek een gegeven voldoende verwerkt wordt.

Als geheel bevat dit boek karakteristiek proza, bestemd voor hen die van goede vertelkunst houden en die geen prijs stellen op ‘proza met vaart’.

 

WILLEM EGES