[p. 194]

Een religieus boek

A.M. van de Laar Krafft, Heldin en Heilige. Het leven van St. Jeanne d'Arc. - Baarn, Hollandia-Drukkerij 1931.

JEANNE d'Arc, de maagd van Orléans, zal voor weinig menschen, dunkt mij, een totaal onbekende zijn.

Op de schoolbanken, bij de eerste geschiedenislessen, hoorden wij reeds van haar wonderbaar leven, haar gloeiende geestdrift, haar groote vroomheid.

Later lazen wij wellicht in boeken en geschriften nog veel over dit ‘wonder-meisje’. Want menig auteur spon om haar leven een dicht fantastisch weefsel. En achter deze glinsterende toover-tooi werd zij een legendarisch en miraculeus wezen, meer fabel dan ‘vrouw’.

De auteur van ‘Heldin en Heilige’ neemt in zijn boek die mystieke sluier van haar weg, en nu zien wij een gezond, levendig Fransch meisje, vromer dan andere kinderen van haar leeftijd, maar even speelsch en ongewoon-geestig.

Deze nieuwe levensbeschrijving verliest daardoor het hachelijke en risquante, dat in de meeste gevallen een dergelijke onderneming doet mislukken.

De auteur zet Jeanne d'Arc voor ons als een oolijk-lachend kind, een kind met heldere gedachten en rake antwoorden, een kind dat wij ... eenigszins kennen! Ja, soms vallen de eeuwen weg, de afstand tusschen haar en ons krimpt in en dàn staat Jeanne als meisje niet zoo heel ver af van de kinderen-uit-deze-tijd.

Daarom heeft dit beknopt en fleurig geschreven boekje ook iets, ook véél te zeggen aan de meisjes-van-nu, ook aan de jonge meisjes met de oude harten, ook aan die trieste kinderen-vanheden die geen roeping hebben, en geen waarachtige levensdurf en soms - menig keer door de schuld van de kerk - geen godsdienst, geen geloof. Maar voor de blijde gezonde kinderen met het ... ouderwetsche-jonge hart heeft dit boek ook wel een woordje!

De auteur heeft hier, geloof ik, vóór alles aan gedacht. In zijn mooie inleiding zegt hij dan ook: ‘Een van de moeilijkste vraagstukken in onzen tijd is, welke levenshouding het moderne meisje moet aannemen en waar precies haar plaats is in de maatschappij ...’

En in deze eene zin tast hij een fel en groot en dikwijls door ouders veronachtzaamd probleem aan.

Maar niet alleen voor het jonge meisje is dit boek lezenswaardig, ook den jongen man-van-tegenwoordig - voor zoover hij nog tijd en lust heeft om na te denken! - heeft ‘Heldin en Heilige’ iets te zeggen. Trouwens, dit geschrift geldt niet alleen de jeugd, ook aan ouderen brengt Jeanne d'Arc een boodschap, ook aan de kerk. aan het straffe oordeel, het ‘geestelijk-gericht’, dat dwars door de zachtmoedige woorden van Jezus Christus heen, nog wel eens zijn barsche harde en hatende stem laat hooren ‘ter waarschuwing ...’ en ‘tegen den Booze!’

Bisschop Cauchon, die met zijn waarschuwingen tegen Jeanne's zonden, houtjes verzamelde voor haar brandstapel, is nog steeds niet dood: hij is onsterfelijk, en hij leeft niet alleen in de R.K. Kerk.

Ellendig is het voor ons, dat wij Jeanne d'Arc's leven telkens en telkens weer moeten zien, door de rook van de brandstapel heen!, èn door de lange schaduw-van-de-Kerk.

Reëel, frisch, frank, bloeiend komt dit wonderbaar bezielde meisje naar ons toe in dit boek, een eenvoudig kind: een begenadigde van God.

Stil en eenvoudig ligt het dorpje Domrémy - waar zij geboren werd en haar jeugd doorbracht - in de bloeiende weelderige Maasvallei van Lotharingen.

Wij zien haar huis met het scheeve dak en de kleine vensters en de oude kerk met zijn dikke muren en zijn grauwe en verweerde stelligheid: een kerk die het weet!

In de naaste omtrek staat zwaar geboomte, een borrelende bron, een oud kapelletje.

Het kind Jeanne brengt daar haar bloemen in guirlandes en kransen en legt ze neer voor de zwarte wormstekige heiligen. Lang bidt zij dan en staart en mijmert.

Haar land is in nood, zij hoort over verdrukte landgenooten spreken, en over de wreedheid van ‘de vijand’. Zij luistert, denkt na, droomt en bidt.

Maar als zij voor het eerst haar stemmen hoort, schrikt zij geducht en is ... menschelijk-bang. Maar zij durft er tegen niemand over spreken, ook niet - neen, vooral niet! - met haar Vader, die zeer gestreng is. Eenmaal heeft hij gezegd: ‘Als ik denk dat wat ik van haar droomde uit zal komen, zou ik willen dat jullie haar verdronkt, en als jullie het niet deedt, zou ik het zelf doen!’

Hoe duidelijk staat die Vader van Jeanne d'Arc voor ons, hoe bekend komt hij ons voor. Ja - hij is net zoo min gestorven, als die bisschop Cauchon! Ik ben hem - in een zeer varieerend uiterlijk - meermalen tegengekomen! Hij begrijpt het geloof van zijn dochter Jeanne niet, omdat het kind over het meest intieme van haar zieleleven niet met hem spreken dùrft.

[p. 195]

En als ze wel met hem sprak, zou hij ‘haar stemmen’ zonder dralen - want hij draalt nooit met zijn oordeel! - demonen noemen, ingevingen des duivels!, en haar geloof zou hij een romantisch religieus gedweep noemen. Hij heeft dezelfde grauwe harde stelligheid van die oude kerk te Domrémy. Hij heft zijn gebalde knokige hand op en zegt: hier binnen in zit mijn geloof: duivel, oordeel, verdoemenis. En hij weet niet - die vader van Jeanne! - dat hij met zijn gebalde vuist, een handlanger van de Booze is, net zoo min als Bisschop Cauchon dat wist - vermoed ik. Hun ‘waarheid’ is een werktuig uit de folterkamer, een geraffineerde pijnbank, en als zij die waarheid aanwenden, deelen zij hun leedvermaak met de duivel.

Christus staat daar vergeten bij.

Maar Jeanne d'Arc heeft ook een Moeder.

Die Moeder leert Jeanne o.a. het Onze Vader. Ook geeft zij haar een ringetje waar twee namen in gegraveerd zijn: ‘Jhesus Maria’. En ook die Moeder staat ons, bij deze enkele gegevens, helder voor de geest.

Zij was vroom, en ze zei niet veel! Ze werkte, kookte, spon, naaide en bad, en dacht er niet aan zich te verzetten tegen de barsche wil van de man en tegen zijn minachting.

En nog heden ten dage leeft die vrouw!

Zij wordt bijna niet opgemerkt. De man staat haar meestal smalend en ongeduldig te woord. Zij telt niet mee. Het doet er niet toe wat zij wil, wat zij denkt. Zij is er om te werken, om van de ochtend tot de avond ‘diensten’ te bewijzen.

Zij is de ... dienstmaagd in het huis.

Een heldin is zij - bij degene die haar opmerkt!

Van Jeanne d'Arc zelf weten wij, dat zij vóór alles naar de stem van God luisterde, en haar Ouders - zoover als in haar macht stond - gehoorzaam was.

Deze gehoorzame - leeft zij nog? Deze vrome - die voor alles naar de stem van God hoort - kent gij haar?

Gehoorzaamheid is een bloem van de liefde, van de liefde die zich buigt in eerbied.

Leeft die eerbied nog?

* * *

 

Graag zou ik veel - schoon ten overvloede! - van Jeanne's leven vertellen. Daar heb ik op deze plaats geen voldoende ruimte voor.

Maar wij weten ook zoo wel, dat de Wil-achter-Jeanne haar voortdrijft!

De vijand komt ook in Domrémy, en vernielt het dorp, en haar huis, haar kapelletjes en haar kerk.

De Wil stuwt Jeanne voort en zij gaat.

Zij treedt van wonder tot wonder.

Een boerenkind in een rood linnen jurkje durft met de bevelhebber van een stad te spreken! Zij wordt smadelijk afgewezen en gaat opnieuw.

Een jong meisje trekt in een zilveren harnas op een zwart ros over de groote heirweg, voert onder haar wapperend vaandel haar troepen aan en overwint wat onoverwinnelijk scheen.

‘De maagd’ gaat door ongeloof en spot en vijandschap heen, en waagt zich in het heetst van het gevecht - niet om te vechten, enkel om aan te vuren - zij ontvangt wonden en versaagt niet! Zij zegeviert, en krijgt vijanden, maar zij bevrijdt haar land.

En dan schijnt de Wil die haar drijft, af-telaten. Gespannen luistert zij naar haar stemmen. Ja, altijd-door heeft de heldin Jeanne d'Arc luisterende oogen en een luisterende ziel. Het ging bij haar voor alles om God. ‘Dieu premier servi.’

En haar moeizame triumftocht door de wereld, eindigt in een triumftocht naar God. Zij wordt gevangen genomen en verkocht, en als ... tooverheks overgeleverd aan de kerkelijke rechtbank.

En de kerkelijke rechtbank wist van humaniteit en van idealisme en van een bijzondere openbaring God's - buiten de Bijbel om - niets af, en als zij dat alles wel wist, schoof zij dit eenvoudig voor haar waarheid opzij!

‘In de naam des Heeren. Amen’, verluidt het proces, ‘elke maal wanneer het giftige etter der ketterij een lid der kerk fel aantast en hem verandert in een lid van Satan, behoort men met de uiterste zorg te waken, dat de schrikkelijke besmetting van deze verderfelijke melaatschheid niet de overige leden bereikt van het mystieke lichaam Christi.’

* * *

 

En de Kerk vermoordde het dappere stralende kind Jeanne d'Arc en dit ‘geestelijk lichaam’ was laf genoeg om naderhand, inplaats van schuld te bekennen voor haar misdaad, een ... sterrekranslabel als heiligverklaring aan haar bezoedelde nagedachtenis te hechten.

Vrienden, déze kerk is ook nog in leven! En in deze kerk zijn niet altijd bisschoppen en wat dies meer zij, aan het woord.

In de ‘ketter’-kerken zwaait de duivel ook nog zijn oordeel rond in naam van Christus. Nog zijn er geestelijke rechtbanken die met hun goddelooze strengheid - die Christus Jezus terzijde schuift - zielen verdelgen.

Laat ons dankbaar zijn, dat er een kinderlijke geloovigheid is, een Menschelijkheid-in-de-kerk, die de duivel terzijde schuift en zich buigt voor de liefde God's: Jezus Christus, die de wetgeleerden een ‘dweeper’ genoemd zullen hebben, en een idealist-bij-uitstek, maar die onze Zaligmaker is.

ALIE VAN WIJHE SMEDING