Boekenschouw

Nederlandsche letteren

G.v. Rooyen, Devotielichtjes. - Groesbeek, Uitgeverij ‘het Sinjaal’.

‘In de keuken, onder het laatste hooge boogvenster, zaten twee broeders voor een geweldige kuip met water. Aan weerszijden naast hen stond een mand met aardappels, grote, haast niet te hanteren aardappels, zoals het einde van de winterprovisie ze meebrengt. Met regelmatige tussenpozen plofte er een in het water, waardoor het opspatte tot in het gezicht van de broeder, die er hem niet ingooide, en een ogenblik stokte het Wees-gegroet, waar ze aan bezig waren, om een verstoorde blik van de een en een verholen grijns van de ander. Beurt om beurt ging dat zo, een helen ochtend, tot het tiende rozenhoedje met een Litanie besloten werd, en de kuip vol was.’

Van Rooyen toont in dit citaat zoowel als in andere gedeelten van dezen novellenbundel, dat hij zin voor humor heeft (gelukkig geen sappige Vlaamsche) en dat hij, ik zou bijna zeggen als een Middeleeuwer, de Katholieke geest weet samen te weven met het leven, iets wat den Hollandschen Katholiek in den laatsten tijd steeds minder en minder schijnt te gelukken, en wat de Protestanten nooit gekund hebben, daar zij geest en leven een onverzoenlijken strijd laten voeren.

Tegen dit Protestantisme in het Katholicisme verzet van Rooyen zich in de novellen ‘de Zoen’ en ‘Het Hemelse Panopticum’, die echter door hun al te naïef en tendentieus karakter het minst geslaagd zijn. Het is zeer natuurlijk, dat hij zich tegen zulk een funeste geesteshouding verzet, evenals velen van ons, hoewel wij natuurlijk (kan het anders in Holland) gescheiden moeten blijven door een verschil van het geloof (als het dat niet is, is het altijd politiek), maar op zichzelf geven deze verhaaltjes te weinig ‘er bij’. Door de figuren zulk een ‘gemis aan levenskunst in lageren zin’ eenvoudig te doen negeeren komt men m.i. verder dan door er tegen te velde te trekken. Degenen, die zelf nog met dit helaas zeer positieve en ook actieve gemis behept zijn, bekeert men niet en zij die beter weten weten beter.

Hoewel in zekeren zin hetzelfde conflict behandelend is ‘Het Hongeroproer’, waaruit ik citeerde veel beter, doordat het gegeven hier fijner is behandeld en het verzet tegen het ‘gemis’ slechts onderdeel is. (De ziekenpater is immers een bijfiguur).

De twee andere verhalen ‘De Satan van Zuster Pankratia’ en ‘De luie kluizenaar’ vind ik minder dan ‘Het Hongeroproer’ omdat de verzoeking en de in verzoeking gebrachte persoon iets te eenvoudig tegen elkaar worden uitgespeeld, vooral in het eerste; zij hebben echter beide hun kwaliteiten.

R.B.