[p. 196]

Het weergevonden Inferno-fragment

HET is toch waar gebleken, wat reeds Leonardi Bruni in zijn Vita di Dante e del Petrarca voorzichtig giste wat Giovanni Villani's Istorie Fiorentine categorisch uitsprak. Het verdwenen Dante-fragment (Ontwerp? Definitieve redactie?) ligt vóór ons. Te Torba dei Signori bij Selva d'Arancio, niet ver van Ravenna, werd het aan de keerzijde van een perkamenten boekband ontdekt en langs chemischen weg zichtbaar gemaakt. De fortuinlijke heer Dellarca werd onverwijld door Mussolini in den adelstand verheven en tot 's Rijks eerste palimpsesten-vorscher aangesteld.

Méér dan deze feiten zal het den lezer interesseeren, dat het divinatorisch en meerduidig karakter van Dante's poëzie ook nu weer schitterend werd bevestigd. Ditmaal zal ik mij beperken tot mededeeling van het fragment (Helaas in zwakke Nederlandsche terzinen). Het schijnt te behooren tot den zevenden zang (5e omgang?). De aanteekening in margine ‘vatum irritabile genus’ geeft eenige oriënteering.

Enkele blijkbare interpolaties en corrupte plaatsen in den tekst zal ik in de noten signaleeren.

 

Ziehier:

 
In nauwe krocht verdoemnis prijsgegeven,
 
Het hoofd gedekt met schaamle lauwerkransen,
 
Zag ik een stoet, door helschen wind gedreven.
 
 
 
Kemphaansgewijs zag ik hen kampend dansen,
 
Ontgrissend elk zijn voorman haar èn blaren;
 
Hun pennen strekten hun tot bloed'ge lansen.
 
 
 
Totdat z'als ruiende fasanten waren ...
 
Ik zag hen schuimende elkaar verdringen,
 
De scherven van hun uilebril vergaren.
 
 
 
‘O Meester mijn, wie zijn die dichterlingen,
 
Elkander haav'nend zonder stijl of gratie?
 
Géén blijde Muze blaast hen aan tot zingen.’
 
 
 
En Hij: ‘Dit is de jongste generatie.
 
Klein was en is de horizon van dezen:
 
Voor grooten schimp; voor kleinen veneratie.
 
 
 
Nu moeten z'eeuwig eigen verzen lezen,
 
Zonder respijt hun bentgenooten roemen,
 
Die zij in 't blijde licht zoo maatloos prezen.’34
 
En na 't krakeel, verkettren en verdoemen
 
Hoord' ik in monotone litanieën
 
Hen knielend steeds dezelfde klanken zoemen:
 
 
 
‘O Magiër van 't Woord! Oermelodieën!
 
In scheppingsdrift van statisch vitalisme,
 
Van aardsche kracht bezeten harmonieën!
 
 
 
O intensief gevoelsabsolutisme!
 
O weergalooze scherpe evocaties!
 
Barokke prisma-gloed! Expressionisme!
 
 
 
Nerveus van huivringwekkende sensaties ...
 
O rhythmisch heesch-bezworene extase!
 
Door filmkunst nieuw-geladen inspiraties!35
 
 
 
O dictatuur der vehemente36 phrase!
 
Fragiele kunst - sublieme aarz'ling later ...
 
't Poëtische ferment bracht ons aan 't razen.37
 
 
 
Oncreatief der oud'ren laf gesnater!
 
Wat bracht de nieuwe tucht der jongste phase?’
 
De Meester sprak: ‘Een storm in een glas water.’

Divinatorisch, profetisch noemde ik deze poëzie, wijl bijna alle aanroepen dezer boetlitanie, zij het in niet-exclamatorischen vorm en gewijzigd verband, opnieuw (naast vele andere) te vinden zijn in de inleiding tot Prisma, Bloemlezing uit de Nederlandsche Poëzie na 1918, door D.A.M. Binnendijk.

Dante heeft blijkbaar het moderne hyperbolische critisch-poëtische jargon voorvoeld.

Tenzij hij zich laatstelijk als Hollandsch dichter der jongste generatie gereïncarneerd heeft ...

 

S.M. NOACH

 

Heerenveen.

34Twee evident geïnterpoleerde terzinen heb ik weggelaten, waarin de tot eeuwig herlezen van eigen verzen gedoemden in grimmig sarcasme vergeleken worden bij marktkooplui in slechte sigaren, die, om 't publiek tot koopen te animeeren, onverpoosd en quasi-opgewekt eigen waar paffen. (‘Zij boetten reeds op aarde hunne schuld’).
35Blijkbaar corrupt. Dante heeft de film als tiende Muze niet voorzien, hoezeer zijn plastisch genie schier cineastisch mag worden genoemd.
36Op het perkament flauw zichtbaar. Wellicht: ‘elegante phrase’?
37Dazen’ gaf hier mogelijk nòg beter de gevoelsnuance weer.