Kroniek der poëzie

De moeilijkste aller kunsten: verzen vertalen

S.T. Coleridge, De Ballade van den oud-matroos. - Brussel & Maastricht, A.A.M. Stols. z.j.

DE eischen, waaraan een vertaling van gedichten moet voldoen, zijn even gemakkelijk te stellen als eraan te voldoen moeilijk is. Het zijn er twee: dichterlijkheid en letterlijkheid. Van deze twee mag en moet de eerste onvoorwaardelijk worden gehandhaafd, de tweede binnen de grenzen van het mogelijke, maar dan ook tot de uiterste grenzen daarvan. Men is nu eenmaal gebonden door de onvernietigbare verschillen van de taal waarin, met die waaruit vertaald wordt, soms, bijv. bij vertalingen uit het Fransch, ook nog door die tusschen de twee metrieken. De vertaler zal dus altijd water bij zijn, of liever bij des oorspronkelijken dichters, wijn moeten doen. Hij moet echter zorgen, er zoo weinig mogelijk bij te doen. Hij moet bovenal niet, als het ook maar eenigszins te vermijden is, aan het versnijden gaan met zijn eigen wijn.

Hoe ontzaglijk moeilijk het vertalen van gedichten is - ik geloof, dat men zelf dichter moet zijn of geweest zijn, om dit geheel op de juiste waarde te schatten en dus ook om een geslaagde vertaling geheel de eer te geven, die haar toekomt. Maar ook de leek kan er zich eenig denkbeeld van vormen. Hij ga er maar eens voor zitten en trachte, vier willekeurige, mits rijmende, regels poëzie uit een vreemde taal in de zijne over te brengen. Hij mag er dan gerust rekening mee houden, dat een ‘beroepsdichter’ - om met Ter Braak te spreken - natuurlijk veel handiger is in het routinewerk der poëzie. Maar hij zal dan tevens merken, van hoe weinig beteekenis die voor argeloozen zoo indrukwekkend schijnende virtuositeit (zooals bijv. in ‘Uitvaart’ en vele andere verzen van Bilderdijk ontplooid wordt) is. Men komt er niet veel verder mee dan met het destijds door Braga zoo bespotte, au fond echter niet zoozeer belachelijke, als wel weinig nuttige Rijmwoordenboek van Witsen Geysbeek. Er zijn trouwens tal van leeken, dit bewijzen jaarlijks vele sinterklaasversjes, die bij de ‘beroepsdichters’ op het stuk der simpele techniek in geen enkel opzicht achterstaan. Gesteld nu, dat zulk een vaardig personage zich ging zetten tot de vertaling der bovengenoemde vier regels, dan zou hij onmiddellijk tot de conclusie komen, waartoe de vertalende dichter aanvankelijk ook komt: dat vertalen is het naleggen van een legkaart met stukjes, waarvan er bijna niet een heelemaal past.

Nu komt den dichter echter iets te hulp, n.l. dat hij een dichter is. D.w.z. dit kàn hem te hulp komen. Het kan hem, zooals het bij zijn eigen werk misschien ook wel eens gebeurt, ook in den steek laten. Komt het hem echter te hulp, dan bestaat althans de mogelijkheid van een geslaagde vertaling. Hiermee is gezegd wat vertalen van gedichten is: herdichten, gebonden scheppen. Het behoeft geen betoog, dat dit oneindig veel moeilijker is dan het dichten, het vrije scheppen zelf. Het ware paradoxaal te zeggen, dat een vertaling boven een oorspronkelijk gedicht staat: kunst is nu eenmaal nog iets meer dan kunnen, maar het staat vast, dat in zekeren zin een volkomen geslaagde vertaling een grooter praestatie is dan een volkomen geslaagd gedicht zelf. Want voor het maken van zoo'n vertaling is iets oneindig hoogers noodig dan het beheerschen van de techniek in engeren zin, die met oefening en handboeken te leeren is. Er is, voor den dichter allicht weer meer dan voor den niet-dichter, iets zéér bewonderenswaardig in het aanschouwen

[p. 149]

van die volmaakte alchemie, die de woorden vernietigt en herschept en middelerwijl de gestalte van het geheele dichtwerk onaangetast laat. Een vertaald gedicht is een Phoenix, voor wiens brandstapel de beste eigenschappen van een dichter noodig zijn.

* * *

 

Ik geloof niet, dat er volmaakter vertaler bestaat als Stefan George. Dat zijn vertalingen van Shakespeare, van Dante en van Baudelaire ooit zouden worden overtroffen - ik kan mij hier niet indenken. Maar wij hebben ten onzent ook een vertaler, die hem dicht nadert en althans eenmaal gelijk is gekomen. Ik bedoel Boutens in het algemeen en dan speciaal in de vertaling, die hij van Rossetti's gedicht The portrait heeft gemaakt. Deze vertaling is gewoonweg een wonder. Zij heeft al dadelijk deze meestzeggende eigenschap: dat zij als vanzelf lijkt, dat het ondenkbaar lijkt, dat zij anders had kunnen zijn, zoo schijnt alles natuurlijk gekomen en precies wat het wezen moet. Zij volgt volkomen bouw, rhythme en rijmplan van het oorspronkelijk, zij is bijna letterlijk en tevens doet zij dit schijnbaar moeiteloos en zonder dwang, geheel met de allure van een oorspronkelijk gedicht. En neemt men eens de - hoezeer loonende! - moeite, vertaling en oorspronkelijk naast elkaar te lezen, dan stijgt bij elke strofe de verbazing, hoe het mogelijk is geweest, dat Boutens tegelijk zoo letterlijk en zoo natuurlijk, zoo getrouw en zoo schijnbaar vrij heeft kunnen zijn.

* * *

 

‘Het portret’ is in het oeuvre als vertaler zelfs van Boutens een hoogtepunt en het ware dus onbillijk, van iedere vertaling te vergen, dat zij aan zoo hooge eischen zal beantwoorden. Toch zullen de eischen, die ik aan het begin van dit artikel als geldend voor elke vertaling van gedichten aangaf, n.l. dichterlijkheid en de uiterstmogelijke letterlijkheid, zij het in een niet zóó volstrekten graad moeten worden gehandhaafd. Voldoet de vertaling, die Donker van Coleridge's overberoemde ballade heeft gemaakt, nu hieraan?

Mijn eerste indruk, uit een vluchtige lezing in het tijdschrift, waarin de Ballade van den oudmatroos verschenen is, gekregen, was bepaald gunstig; bij de rustige herlezing, met den Engelschen tekst erbij, van die vertaling, heeft deze zich maar zeer gedeeltelijk gehandhaafd. De reden, zoowel van het een als van het ander, is begrijpelijk. Donker heeft aan den eisch der dichterlijkheid - deze eigenschap merkt men dadelijk, ook bij nog zeer vluchtig inzien, aan den ‘toon’ van het gedicht - in vrij behoorlijke mate voldaan, maar is in die der letterlijkheid zeer vaak schromelijk te kort geschoten. Dit is hem des te meer aan te rekenen, aangezien het dikwijls, juist in een gedicht van een zoo lossen vorm en rijmschema als de Ancient Mariner, met wat meer inspanning te vermijden en dus onnoodig was. En wat ik nog veel erger vind is, dat hij zich niet ontzien heeft, het gedicht op tal van plaatsen te ‘vermooien’, hetgeen een blijk èn van gemis aan eerbied voor den dichter, èn van zelfoverschatting is.

Om deze gispingen volledig waar te maken zou ik natuurlijk de beide teksten, de Engelsche en de Nederlandsche, naast elkander moeten laten afdrukken met mijn aanmerkingen eronder, hetgeen evenzeer onmogelijk als vervelend zou zijn. Ik moet den lezer van dit tijdschrift dus verzoeken, mij hetzij op mijn woord en uit kracht van de straks te geven citaten te gelooven, hetzij - en dit ware mij wel zoo lief - de moeite te nemen, mijn opmerkingen aan de vergelijking van beide teksten te toetsen.

 

* * *

 

Daar is allereerst de titel van het gedicht. Die had toch waarachtig wel juist vertaald kunnen worden, zou men zeggen. ‘Ancient Mariner’ beteekent: oude matroos. Donker vertaalt oud-matroos, hetgeen heel iets anders is. Het kleine Oxfordsche woordenboek, dat ik er voor alle zekerheid nog even op nasloeg om te zien, of Donker misschien óók nog gelijk kon hebben, geeft als omschrijving van ‘ancient’ alleen: ‘belonging to times long past’ en ‘having existed, lived, long’, maar niet: ‘oud’ in den zin van: ‘gewezen’.

Dan heeft Donker - en dit dunkt mij ook onvergeeflijk, omdat het volkomen onnoodig was - die curieuze kantteekeningen weggelaten, die het gedicht zulk een typisch archaïseerend karakter geven en het zoo juist in zijn tijd - nog maar kort na Chatterton en Macpherson - situeeren.

Ten slotte eenige voorbeelden van de vertaling.

(II. 1.)

 
The Sun now rose upon the right:
 
Out of the sea came he,
 
Still hid in mist, and on the left
 
Went down into the sea.

(vertaling)

 
De zon aan onze rechterhand
 
Rees loofgrijs over zee
 
En zonk aan onze linkerhand
 
Door wolken weer in zee.

Ik merk allereerst op, dat Coleridge ‘Sun’ met een hoofdletter schrijft. Donker negeert dit in zijn vertaling. Schoolmeesters zullen dit een schoolmeesterachtige opmerking vinden, maar ik ben ervan overtuigd, dat bijna alle dichters haar

[p. 150]

zullen beamen. Het is slechts een kleinigheid, in een gedicht heeft ook iedere kleinigheid haar waarde. En als dat gedicht toevallig een van de groote meesterwerken van alle tijden is, mist men dubbel het recht om slordig te zijn, zelfs ten aanzien van kleinigheden.

In den Engelschen tekst rijmt ‘he’ op ‘sea’. Donker laat de tweede en de vierde regel beide op ‘zee’ eindigen en maakt het zich dus wel gemakkelijk. Nu is dit bij een gedicht als de Ancient Mariner, dat zoo los van vorm en rijmen is, volstrekt niet zoo erg, al is het ook in de vertaling van zulk een gedicht beter, rijke rijmen te vermijden, als de dichter zelf die niet heeft gebruikt. Echter, als men het zich met de rijmen al zoo makkelijk maakt, mag toch waarlijk de eisch gesteld worden (de eerste en de derde regel rijmen noch in het oorspronkelijk noch in de vertaling), dat die vertaling vrijwel letterlijk zij. Donker echer verandert ‘hid in mist’ in ‘loofgrijs’ (?) en interpoleert in de vierde regel, ter vulling, eenige in het origineel afwezige wolken.

Ik kan met een zoo uitvoerige beschouwing niet langer voortgaan, maar er zijn tientallen van strofen in deze vertaling, waarop ik volmaakt analoge aanmerkingen zou kunnen maken. Laat ik eindigen met het begin en het einde van het gedicht - strofen, die iedereen kent - in het oorspronkelijk en in de vertaling met elkaar te vergelijken.

 
It is an ancient Mariner,
 
And he stoppeth one of three.
 
‘By thy long grey beard and glittering eye,
 
Now wherefore stopp'st thou me?
 
 
 
The Bridegroom's doors are opened wide,
 
And I am next of kin;
 
The guests are met, the feast is set:
 
May'st hear the merry din.’
 
 
 
Een oud-matroos komt nader en
 
Houdt een van het drietal aan.
 
- Bij je grijze baard en je flikkrend oog
 
Ik zweer je, laat me gaan.
 
 
 
De bruigom vroeg mij op 't gelag,
 
Hij wacht mij in zijn huis.
 
Luister, men zingt. Het feest begint
 
Met rinkelend gedruisch.

Ik laat het weglaten van de hoofdletters en de foutieve vertaling van ‘ancient’ nu daar, omdat ik daarop reeds gewezen heb. - De eerste strofe gaat wel, ofschoon de vierde regel aanmerkelijk veranderd is (terwijl er bovendien: ‘'k Bezweer je’, inplaats van ‘Ik zweer je’ moest staan). Dergelijke veranderingen kunnen in een vertaling onvermijdelijk zijn - of dat ook hier het geval is geweest, kan ik niet beoordeelen, daarvoor zou ik mijzelf aan het vertalen hebben moeten zetten. Maar nu de volgende strofe. Die is ongetwijfeld veel en veel te vrij, het eenige wat men van een dergelijke vertaling kan zeggen, is, dat zij wel wat op het oorspronkelijke lijkt. Maar zoo vertaalt men toch geen gedichten?

En zoo gaat het maar door. Een eind verder komt de beroemde strofe (I. 9):

 
The bride had paced into the hall,
 
Red as a rose is she;
 
Nodding their heads before her goes
 
The merry minstrelsy.

Donker vertaalt:

 
Nu moest de bruid zijn ingehaald,
 
Hij hoorde een luide gong
 
En hoe met handgeklap een rei
 
Van zangers om haar zong.

Weg is de befaamde regel, die onze moeders en grootmoeders, ook al zouden zij nooit een letter van Coleridge hebben gelezen, uit de bij hen zoo geliefde Rhoda Broughton kenden. In plaats daarvan fantaseert Donker er een gong bij, alsof wij in Azië of in een salon van onze nette burgerij waren, en vervangt ‘nodding their heads’ door ‘met handgeklap’.

Ten slotte de laatste strofe van het geheele gedicht.

 
He went like one that hath been stunned,
 
And is of sense forlorn:
 
A sadder and a wiser man,
 
He rose the morrow morn.
 
 
 
Hij liep zóó in zichzelf gekeerd
 
Of hij zijn doel verloor.
 
Een somberder en wijzer man
 
Ging hij zijn leven door.

Alleen de derde regel is letterlijk vertaald. Tegen de verandering in de vierde wil ik geen bezwaren opwerpen, omdat, zooals ik zooeven reeds zeide, dergelijke veranderingen onvermijdelijk kunnen zijn. Maar de eerste twee regels! ‘Stunned’ is iemand, die een geweldige klap tegen zijn hoofd heeft gekregen, een uitdrukking dus, die niet alleen veel heviger, maar zelfs iets totaal anders beteekent dan ‘in zichzelf gekeerd’. En ‘of sense forlorn’ is toch ook iets volkomen anders dan ‘zijn doel verloren hebbend’.

 

* * *

 

Als gezegd, ik meen het wat de detailleerende kritiek betreft hierbij te moeten laten, hoewel ik de voorbeelden met het grootste gemak zou kunnen vertienvoudigen. Ik heb echter een aangenamer opmerking pour la bonne bouche bewaard. Dat is n.l. deze: dat Donker's vertaling, hoewel ik tegen bijna geen strofe geen bezwaren, en deze meestal zeer ernstige, heb, toch - ik heb het in het begin al terloops gezegd - één, maar een

[p. 151]

groot, voordeel heeft. Niettegenstaande haar verregaande slordigheid en vrijheid merkt men, dat het de vertaling van een dichter is. Hoe zou het ook haast anders kunnen? Het lijkt mij dan ook geenszins onmogelijk, dat deze vertaling, indien zij door Donker nog eens ernstig en over de geheele linie ingrijpend werd herzien, de basis zou kunnen vormen voor een werkelijk goede vertaling van Coleridge's meesterwerk. Het zou voor den vertaler een zeer zware taak zijn, maar ten slotte een hem waardige, en die bij welslagen een blijvende vermeerdering van ons litterair bezit zou beteekenen.

J.C. BLOEM