[p. 89]

Kroniek van het proza

De man zonder moraal
Een ‘moreel’ protest

Maurits de Vries, De man zonder moraal. - Rotterdam, W.L. & J. Brusse's U.M. 1930.

MAURITS de Vries is in onze letterkunde een vrijwel op zich zelf staande figuur. Er is in zijn werk iets, dat ons telkens weer, wanneer wij een nieuw boek van dezen, misschien wel wat al te vruchtbaren, auteur onder de oogen krijgen, de naam van Dostojewsky in de herinnering brengt; al mist het uit den aard der zaak voorloopig althans nog de geestelijke diepte, die het mogelijk maken zou ook maar in werkelijkheid aan een vergelijking met het oeuvre van den grooten Rus te denken. Toch moet er op de een of ander wijze een verwantschap tusschen hun beider intenties bestaan. De Vries heeft als zeer weinige zijner schrijvende tijdgenooten zin voor de daemonische, ‘ondergrondsche’ machten, die ons mensch-zijn - ook dat van den ‘verlichten’, modernen mensch! - nog voor zulk een groot deel blijken te beheerschen, ja het soms ganschelijk met hun legioenen vermogen te overweldigen, gelijk het ons hier in zijn jongsten roman met een bijna verbijsterende consequentheid geschilderd wordt.

Deze schrijver is er naar onze meening daadwerkelijk in geslaagd de ten onzent tot nog toe nagenoeg algemeen gebruikelijke zoogenaamde analytische psychologie - erfstuk van het negentiend-eeuwsche positivisme! - te verdiepen en te verbreeden tot een zielkunde, die den inbreuk van meta-psychische factoren verdragen kan zonder in een zoetelijk of ijselijk romantisch fabeltje te worden opgelost. De burgerlijke, in wezen conventioneele opvatting der ziel als een soort inwendig levensmechanisme, dat als het ware automatisch alle voorkomende en uitdenkbare - welk een nutteloos en tijdroovend werk! - problemen restloos te vereffenen weet, heeft bij hem plaats moeten maken voor een stellig oneindig gecompliceerder, doch tevens waarachtiger inzicht in de grenzen en het wezen der menschelijke ziel als zoodanig. Bij hem gaan deze ethische vraagstukken niet allemaal meer met een rationeele vanzelfsprekendheid op. Er blijven onverwerkte - en onverwerkbare! - resten. Hij ziet den mensch niet in hoofdzaak als een benepen burgermannetje, dat tot het goede evenmin als tot het kwade in staat schijnt te zijn; maar hij ziet - zelfs in zulk een burgermannetje! - een dikwijls grootsch spel van spanningen en krachten, die in hun elementair geweld de burgerlijke orde der dingen radicaal te boven gaan. Op deze en dergelijke grondgedachten lijken mij zijn boeken afgestemd.

Door ze aandachtig en zonder eenige aesthetische of ethische vooringenomenheid te lezen en op ons te laten inwerken, leeren wij de ingewikkelde, dikwijls zeer moeilijk te begrijpen psychische realiteit van eigen en anderer mensch-zijn, zooals zij zich om ons en in ons vertoont, met nieuwe oogen zien en wordt veel van hetgeen ons in dezen onzekeren en donkeren tijd door zijn beklemmende, onverstaanbare vreemdheid beangstigt, tot meerder klaarheid gebracht en aldus toebereid om met grooter gerustheid te worden verdragen.

Deze levensvizie moge misschien voor sommigen het algemeen aspect onzer menschelijke werkelijkheid hier en daar eenigermate versomberd hebben en een enkele maal wellicht een gevoel van onttakeling en ontwrichting van als vaststaand aangenomen waarden hebben veroorzaakt, daartegenover staat, dat zij ook allerhande, al te lang sluimerend gebleven tegenkrachten in ons wakker maakt, die ons ervoor behoeden een moreele struisvogelpolitiek te gaan voeren ten opzichte van den innerlijken nood van onzen tijd. Het is, dit worde onmiddellijk toegegeven, geen allemanskost, deze romans van Maurits de Vries. Men moet ze aandurven en het er mee wagen en ze niet slingeren laten onder een ieders bereik. Maar dan ook, indien ge ze wilt aanvaarden in hun eerlijkheid en openhartigheid, zullen zij u in laatste instantie, naar wij vermoeden, toch aanzienlijk minder ontnuchteren en ontmoedigen dan gij wellicht aanvankelijk mocht hebben gevreesd. Want, laten wij dit wel bedenken, wanneer het kwade tot in zijn diepsten grond ongekend blijft, wacht ook het goede tevergeefs op zijn uiteindelijke ontsluiering. En dan mogen wij misschien heel tevreden en gerust voortleven met elkander, wij hebben dan toch weer het nevelrijk van ons idealisme verlegd boven denzelfden afzichtelijken afgrond, waarin wij in 1914 als onmondige dwazen zijn gestort en die wij te midden der oorlogsellende zoo hartgrondig hebben vervloekt.

Boeken als deze van Maurits de Vries houden ons wakker en wie reeds onverhoopt weder het hoofd in lichten sluimer neeg, worde ijlings er door opgeschrikt en verjaagd uit dit gevaarlijk

[p. 90]

en voortijdig paradijs, dat van alle kanten omsloten is door een mist van tranen en bloed. De tijd voor vredige, moralistische droomerijen is nog niet aangebroken. En wie meent, dat het goede zich als een hoorn des overvloeds voordoet in onze huidige samenleving dwaalt; dwaalt meer dan met menschelijk verantwoordelijkheidsgevoel overeen te brengen is.

Maurits de Vries opent voor ons de poorten der hel. En wij beseffen, dat zij niet gelegen zijn aan gene zijde des levens, waar geen sterveling van weet, maar dat zij opengaan overal te midden van deze onze alledaagsche werkelijkheid, wanneer wij, blinden in der blinden land, maar oogen hebben om te zien. Geen van kunstige vlammen (waaraan men zich niet branden kan!) omspeelde bioscoop-reclame zijn deze poorten, maar harde, naakte, huiveringwekkende realiteit, die geen onzer, hoe moreel hoogstaand hij zich ook wanen mag, wordt bespaard.

Er ligt een moraal in ‘De man zonder moraal’, die wellicht wat verder gaat en wat meer omvattend is dan de gebruikelijke en die daarom niet dadelijk een ieders opmerkzaamheid tot zich trekken zal; maar wie het geluk heeft haar te ontdekken, zal zich tegenover anderen niet al te spoedig meer durven beroepen op zijn moraal, waarmede dan op zijn best gemeend wordt een zeker normen complex, dat men zich zelf als ethische persoonlijkheid tot ideaal heeft gesteld.

O zeker, deze moreele terughoudendheid kan een zeer gevaarlijke manie worden, zoodra zij haar karakter van protest verliest en in een dan gevaarlijk dicht het farizeïsme naderende quasi moreele, doch in wezen volslagen libertijnsche levenshouding ontaardt, maar, zoolang zij zich als protest te handhaven weet, mag zij niet onthouden worden aan een tijd, die, kort na een cultuurkatastrophe van den eersten rang als wij in den wereld-oorlog beleefden, al weder zoo vredig (maar misdadig vredig!) aan het inslapen is met haar oude, door en door versleten en in elkaar geflanste moraal, die feitelijk slechts één groot excuus voor eigen zwakheden en wandaden is. Een protest tegen deze moraal zijn de boeken van Maurits de Vries en in het bijzonder zijn jongste werk ‘De man zonder moraal’, dat zich bezig houdt met de chantage. En wij kunnen het best gebruiken dit protest; wij hebben het noodig als brood, nog vandaag!

Datgene, waarin deze schrijver zich van de moralistische auteurs onderscheidt is, dat hij onze samenleving, en daarmede haar moraal, langs haar negatieve zijde te benaderen poogt. De uitgeworpenen, de verstootenen, ‘deze onbekende slachtoffers, die iedere gemeenschap behoeft voor haar groei’, naar hij het zelf in een karakteristiek van zijn werk heeft uitgedrukt, vormen het onderwerp voor elk zijner romans.

Voor hem is de daad niet een volkomen te verklaren resultaat van psycho-physische werkingen. Hij ziet in haar een element van volstrekte onverklaarbaarheid en dit brengt hem er toe zijn scheppende aandacht te schenken juist aan hen, die door een dergelijke onverklaarbare daad (of dadenreeks) ten opzichte der gestandaardiseerde samenleving zijn geïsoleerd en juist daardoor weer als het ware zelf standaard-typen geworden zijn, op wie de zwakkeren ‘onbewust zijn afgestemd.’ Deze worsteling van de samenleving met het menschen-‘materiaal’, dat zij als ‘onverteerbaar’ van zich afstoot - en waarin de geweldige problemen der misdadigheid besloten liggen -, vormt het hoofd-thema van dezen schrijver. Zoowel zijn eerste als zijn jongste roman leveren daarvan het doorslaand bewijs.

Wij herhalen het: Maurits de Vries' oeuvre is geen allemanskost; doch het staat hemelsbreed af van allerhande hedendaagsche prikkel-lectuur, die ons onder den dekmantel der letterkunde wordt aangeboden en die het bij zoovelen, naar het schijnt, dreigt te bederven voor de ernst van hen, die meenen, dat zij sommige dingen niet verzwijgen mogen, die verzwegen plegen te zijn.

ROEL HOUWINK