[p. 241]

Kroniek van het proza

Titelgeheimen....
Een nieuwe bundel van Elis. Zernike

Elisabeth Zernike, De Gereede Glimlach. - Santpoort, C.A. Mees, 1930.

‘DE gereede glimlach’ heeft Elisabeth Zernike haar jongsten novellen-bundel genoemd en zij had geen ongelukkiger titel kunnen bedenken. Want de dwaze pretensieusiteit ervan is volkomen in strijd met het karakter van haar werk, dat elk opvallend siersel mist. En wat, in 's hemelsnaam moet het beduiden ten opzichte van den inhoud harer novellen? Dat er een glimlach bereid ligt op het gelaat van sommige der vrouwen, die uit haar verbeelding werden geboren? Is er iets zoo wezenlijks in dien glimlach uitgesproken, dat het gerechtvaardigd was ten slotte het geheel ernaar te benoemen?

Misschien schijnt het een oogenblik zoo, alsof inderdaad deze glimlach iets essentiëels bevat, of erin iets kenmerkends naar voren komt omtrent de levenshouding der schrijfster. Doch wie nauwkeuriger toeziet, moet bemerken, dat juist deze glimlach ons op een dwaalspoor brengt en ons meer verborgen houdt van de diepere motieven, die haar werk dragen dan wij aanvankelijk hadden vermoed.

De glimlach, die op het gelaat dezer vrouwen verschijnt, is de fatale glimlach der half-bekende armoede en ontgoocheling. Hij is de expressie van een resignatie tegenover het leven, er ligt iets in van een fluisterend smeeken om losgelaten te worden, om teruggeschonken te worden aan de veilige, kuische eenzaamheid van den geest. Indien Elizabeth Zernike ons werkelijk met dien glimlach het laatste zou hebben gegeven van hetgeen zij ons in en door haar werk omtrent de beteekenis van ons mensch-zijn kan zeggen, zou haar arbeid naast die van Ina Boudier-Bakker geen zelfstandige beteekenis toekomen. Zij zou dan als zoovele harer vrouwelijke collega's behooren tot hen, die de Armoede-traditie hunner meesteres naarstig voortspinnen tot op onze dagen, met gebogen hoofd en blinde oogen, opdat toch maar vooral de luide, heftige werkelijkheid der wereld niet tot hen doordringen zal en verstoren den droom, dat het mogelijk zoude zijn het leven uit zijn monsterlijke ontoereikendheid te begrijpen. Want juist deze in den grond der zaak sadistische droom van 's levens absolute ontoereikendheid is in het werk van deze schrijfster gebroken. De wrangheid, het zure, maar laffe, zelfbeklag, dat spreekt uit zoo talrijke boeken over hedendaagsche vrouwelijke auteurs, die de gedegenheid en de hartstochtelijk brandende menschen-liefde missen van Ina Boudier Bakker, heeft in haar verbeeldingen plaats gemaakt voor een schuwe, zuivere levenseerbied, die overal de kiemen eener nieuwe levensbevestiging in zich draagt.

Wanneer op het gelaat van één der vrouwen uit deze zes verhalen een glimlach zichtbaar wordt, gelijk wij boven aangaven, dan ontstaat de resignatie, die erin tot uitdrukking komt, niet uit de armoede en ontgoocheling van een op welke wijze ook te kort geschoten leven, maar dan verbergt zij de grondelooze schuwheid tegenover het leven, die woont in dit vrouwehart. De pijn dezer schuwheid vormt de tragiek van elk der hier bijeengebrachte novellen, stuk voor stuk.

 

* * *

 

Het komt misschien, omdat wij in onzen tijd te zeer over deze levensschuwheid, die de bron is van alle levenseerbied en -liefde, zijn heen geleefd, dat het werk van Elizabeth Zernike tot nog toe niet die aandacht getrokken heeft, welke het krachtens zijn geest en karakter zoo stellig verdient. Het schuwe nadert men niet zonder overgave en tot overgave heeft men tegenwoordig meestal ‘geen tijd’. Men wil en kan zich niet verdiepen in de ontroeringen van het menschelijk leven, wanneer niet allerhande sensationeele gebeurtelijkheden onze aandacht geprikkeld houden. Wij kunnen niet meer (of nauwelijks nog) ertoe komen te luisteren naar de stem - de tweede stem! - van de schrijfster, die in haar werk haar ziel voor een ondeelbaar oogenblik gevangen heeft gegeven.

En aldus luisterend moet men toch lezen, wil men de schoonheid van een boek tot op den grond verstaan, wie zich houdt enkel aan de beschreven gebeurtenissen, aan de beelden, aan de kleuren en de klanken, die ons door den kunstenaar voorgetooverd zijn, wie niet door hen als door vensteren heen ziet, dien ontgaat zeker de geheime zin, welke al het schoone heeft en die wij slechts ontsluieren kunnen door ons met gansch onze

[p. 242]

aandacht over te geven aan het werk voor onze oogen.

De schuwheid, waarmede de vrouwe-figuren in Elizabeth Zernike's novellen, voorzoover zij hun een belangrijke plaats in het verhaal heeft toegekend, reageeren op het leven, schijnt ons voort te komen uit eerbied zoowel als uit een zekere innerlijke kuischheid. Uit eerbied, voorzoover deze schrijfster ons altijd weer gevoelen doet den onbekenden, onbenaamden grond, waarop ons leven rust; uit innerlijke kuischheid, waar zij er ons telkens weer bewust van maakt, dat hoe feller onze levensbegeerte omhoog laait, hoe vertroebelder en duisterder ons leven wordt.

En zeker, er schuilt ongetwijfeld ook angst in deze schuwheid, angst voor de algeheele overgave, die immer en overal het leven eischt van hen, die een poging willen wagen er de hoogten en diepten van te leeren verstaan; een angst, die soms schrijnend ópslaat uit dit werk. Maar zij is geen levensangst zonder meer. Altijd is haar bijmengsel deze eerbied en deze innerlijke kuischheid. Daarzonder zou zij hebben moeten voeren 'tot een wilde, âl-vergetende romantiek, thans leidt ze tot een gelouterd realisme.

In de boeken van Elisabeth Zernike staat geen woord te veel. Niets is er opgeofferd aan den schijn. ‘Nuchter’ mag men somtijds haar levensinzicht schelden; het is van een weldoende nuchterheid! Wij hebben niets zoo noodig in onze proza-letterkunde dan deze zakelijke, klare nuchterheid, waaruit zoo wonderlijk omhoogrankt de teêre, beschroomden bloei van een zeer kuisch vrouwe-hart.

Doch evenzeer als de schuwheid ten opzichte van het leven een pijn is, die haar tragisch stempel op het werk van deze schrijfster heeft gedrukt, zoo heeft dit ook gedaan de innerlijke kuischheid, waarmede zij tegenover het leven staat. Deze kuischeid is geen veilige, lang verworven winst, zij is de telkens herbeginnende worsteling om een eenvoudig, zuiver en ongeschonden leven. Een typisch voorbeeld van een en ander is de beste novelle uit dezen bundel: ‘De Schuldige.’ Wij gelooven, dat de schrijfster zich met dit verhaal mogelijkheden geopend heeft die in onze letterkunde nog volkomen onaangeroerd zijn. En wij hopen, dat zij op den duur verder zal kunnen gaan op dezen weg; want, hoe sterk en ompantserd zij ook staat in het overig deel van haar werk, zij zal er altijd gevaar blijven loopen te bezwijken voor de verleiding zichzelve ganschelijk verborgen te houden achter dien ‘gereeden glimlach.’ Reeds in dezen bundel, hier en daar, heeft zij ons inziens van dezen glimlach iets steriotyps gemaakt, alsof zij zich al te wel bewust geworden is van het spel, dat zij met hem speelt. Dan vallen er vale, doode, burgerlijke plekken in haar werk; de glans, die om deze eenzame levens ligt, verschrompelt en het is of dan plotseling de schuwheid zich met wreedheid krampachtig verwinnen wil.

Wreedheid jegens zichzelf vooral, maar die toch terugslaat op al de anderen, omdat zij dezen onbarmhartig tot tegen-wreedheden prikkelt. In ‘De Meerdere’ en ‘Twee Vrouwen’ komt dit sterk uit. In het bijzonder het laatste verhaal is doortrokken van een soms bijna grimmige wreedheid.

 

* * *

 

Met de novelle ‘De Schuldige’ echter heeft de schrijfster zich losgemaakt van haar onmiddellijke omgeving en de wijdheid van blik, die zij daardoor erlangde, veroorloofde haar te volharden in haar oorspronkelijke levenshouding, zooals wij die bijvoorbeeld kennen uit ‘Het goede Huis’ en ‘Kinderspel.’

Trouwens scherper en dreigender nog dan in de voor ons liggenden bundel zagen wij in haar jongsten roman ‘De Loop der Dingen’ de nadering van deze tot wreedheid omgezette schuwheid aangekondigd. En ware zij nog als een rauwe, onbeholpen aanklacht' tegen zichzelve geuit! Maar daarvoor is Elisabeth Zernike's talent te strak en te geserreerd. Een sluipmoord op de liefde, zoo zou men gansch het tweede deel van deze roman kunnen noemen. Overal worden haar valkuilen gegraven en klemmen gezet. Wat wonder, wanneer zij eindelijk aan deze wreedheid ten offer valt!

Hier ligt een niet te onderschatten gevaar voor een toekomstige verbreeding en verdieping van het werk van deze schrijfster. Zal zij ten slotte toch niet ten offer vallen aan de hoedsters van het Armoede-probleem, zal zij sterk genoeg kunnen zijn om in haar arbeid het moment der overgave aan het leven te handhaven? Zal zij ook niet terugvluchten in den droom van 's levens ontoereikendheid?

Wij meenen, dat, afgezien van de voorbarigheid, reeds thans een antwoord te willen geven op deze vraaag, er alles van afhangt, of Elisabeth Zernike erin slagen zal zich te bevrijden van den engen cirkel, waaraan zij bijna steeds haar gegevens ontleent. Met ‘De Schuldige’ heeft zij dien kring doorbroken en daarmede bewezen, dat geen beperktheid van talent haar in dien kleine leef-ruimte gevangen houdt. Gewoonte dus? Een zekere gemakzucht ? wij weten het niet. Maar vast staat, dat het gevaarlijk voor haar geworden is - en levens gevaarlijk voor een verdere ontplooiing van haar gaven -, zich te bepalen tot het oud en vertrouwd gebied harer onderwerpen.

[p. 243]

Zij kent ze te goed... En zoo worden zij tot een bitterheid in haar ,waaruit de liefde tegen wil en dank wel vervluchtigen moet. En met haar het edelst aroom der schoonheid.

ROEL HOUWINK