[p. 172]

Twee boeken over Vincent van Gogh

Just Havelaar, Vincent van Gogh, Tweede herz. druk. - Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1929.
Julius Meier-Graefe, Vincent. Vertaald door Casper de Jong. - Amsterdam, H.J. Paris, 1929.

TWEE boeken over de heroïsche figuur van Vincent van Gogh: de nieuwe uitgebreide uitgave van het jaren geleden verschenen werkje van Havelaar, en de Nederlandsche vertaling van Meier-Graefe's bekende studie.

Havelaars arbeid ontleent zijn waarde aan de fijne diep in het wezen der dingen dringende analyse. Zijn beschouwing peilt het zieleleven van den zwoeger en lijder, die vóór alles mensch was, en hij schetst hem in zijn innerlijke verscheurdheid, in zijn rusteloozen strijd met de wereld en met zichzelf. Sober en eerlijk is dit essay, als alles wat Havelaar schreef. Hij teekent den mensch Vincent en den kunstenaar met zijn brandende begeerten, op zich zelf, èn als détail in de entourage van zijn tijd.

En met betrekking tot dezen man, en de wereld waarin hij zich bewoog, weet Havelaar telkens opnieuw iets te zeggen dat treft, een verrassende opmerking, een flonkerende gedachte, een woord, dat den lezer rijker maakt en nader brengt tot de ideëele waarden waarop de schrijver doelt.

Concludeerend van het bizondere tot het algemeene, weet deze philosophische aestheticus uit zijn analyse een kostbare synthese te construeeren.

Een prachtig, door de Wereldbibliotheek met vele illustraties fraai uitgegeven boek.

 

Van geheel anderen aard is het werk van Meier-Gräfe. Dit is een schitterende paraphrase van Vincents leven en streven, een grootsche phantastische nadichting van dit bestaan. Meesterlijk weet de auteur de groote lijnen volgende, een boeiend geheel tot stand te brengen, meesleepend ook hem die dit geheele schrijnende levensdrama reeds kent.

Een biographie, de schrijver zegt het zelf, heeft men hier niet voor zich: er zijn perioden als de Dordrechtsche die met stilzwijgen worden gepasseerd, of als de Drentsche, die met enkele zinsneden worden afgedaan.

De eerste tijdperken ziet Meier-Gräfe overigens wel wat al te simplistisch: hij schildert Vincent daarin zonder veel meer als een boer, en verzuimt in te gaan op het hoogst merkwaardige psychologische probleem, hoe in den uiterlijk ‘gewonen’ jongen tot groei komt de wilde stuwende hartstocht iets te volbrengen, wat hij nog niet kent, een bruischende kracht, die nog niet weet in welke richting zij moet uitbreken.

De vertaling, die zich soms vele pagina's achtereen vlot en aangenaam laat lezen, is dikwijls stroef en bijwijlen gebrekkig. Een enkel voorbeeld diene ter toelichting: ‘Op avondlijke wandelingen worden menschheidsproblemen besproken’ (pag. 3), ‘een vereenzaamd zonderling’ (pag. 6), ‘storm en drang’ (pag. 21), ‘verzoeking’ (bedoeld is ‘verleiding’, pag. 43), ‘zijn gelaten verklaardheid’ (pag. 67), ‘een dit begrip anders diametraal tegenovergesteld verschijnsel’ (pag. 89), enz. enz. Andere citaten zouden in staat zijn aan te toonen dat de heer De Jong op een volkomen beheersching der Duitsche taal niet kan bogen: het Duitsche ‘mag’ vertaalt hij regelmatig als ‘mag’ in stede van als ‘kan’. Wat het woord ‘Larve’ in de taal van onze oostelijke naburen beduidt, moge de heer De Jong in een dictionnaire opzoeken; doch niet verantwoordelijk is het een zin te laten afdrukken als dezen: ‘In de bloemen is de kracht opgehoopt, die zich in Nuenen in larven van boeren, in spinners en knollenwieders ontlaadde’ (pag. 57).

BENNO J. STOKVIS