[p. 118]

Kroniek van het proza

Hedendaagsch Vrouwenlot
Het eeuwige Armoede-probleem

Emmy van Lokhorst, Vrouwen. - Amsterdam, N.V. Em. Querido's U.M., 1929.

EMMY van Lokhorst heeft getracht in dezen roman een uitbeelding te geven van hedendaagsch vrouwenlot. In hoeverre zij hierin is geslaagd, hopen wij zoo dadelijk uiteen te zetten, doch wij zouden eerst eenige oogenblikken stil willen blijven staan bij de wijze, waarop zij haar taak heeft opgevat. Immers daarvan is mede afhankelijk - en in zeer wezenlijke mate - hetgeen zij tenslotte heeft bereikt. Niet alle methoden voeren langs een zekeren weg tot het beoogde doel. Er zijn er, die omwegen noodzakelijk maken, waarop het gevaar voor afdwalingen toeneemt, zoodat een slagen hier grootere waarde heeft dan bij het volgen eener minder gecompliceerde richting. Aan den anderen kant zal men de mogelijkheid moeten aannemen, dat een bepaalde methode als zoodanig niet leiden kan tot het beoogde doel, eenvoudig omdat zij verkeerd ‘gekozen’ werd. En ook dit zal van invloed zijn bij een billijke beoordeeling van het eindresultaat. Want het is in de letterkunde niet zoo - wij plaatsten daarom zoo juist het woordje ‘gekozen’ tusschen aanhalingsteekens -, dat iedere schrijver of schrijfster individueel voor zich de werkwijze ‘kiest’, welke de hem voorzwevende verbeelding op de effectiefste manier materialiseert, gelijk dit (mutatis mutandis) op wetenschappelijk gebied tot op zekere hoogte het geval is. Wat dáár als methode in meestal daghelder bewustzijn fungeert, blijft op aesthetisch terrein in moederlijke duisternissen gehuld.

Deze ‘methode’ is een onderdeel van den stijl van de betrokken schrijver of schrijfster, een element dus van zijn of haar persoonlijkheid; maar zij is ook onvervreemdbaar bezit van den tijd (of ruimer: van het geestelijk milieu), waarin deze geworteld staat. Zij is uitvloeisel van de levenshouding van de auteur, zoowel als van zijn wereldbeschouwing, die niemands individueel, oorspronkelijk eigendom is, doch waarmede gansch het uitzicht van meer dan één generatie wordt doordrenkt.

Het standpunt, dat de schrijver inneemt ten aanzien van zijn stof, bestaat dus voor een goed deel uit factoren, die gelegen zijn buiten zijn wil. Hij zal sommige dingen zoo en zoo moeten zien, omdat hij nu eenmaal kind is van zijn tijd (en zijn volk). Een voorwaarde derhalve voor rechtvaardige kritiek in een periode als de onze, waarin uit hoofde der feitelijke letterkundige productie aan ‘oud’ en ‘nieuw’ gelijke bestaansrechten dienen te worden toegekend - want sedert Achttien staat nog immer vervulling tegenover belofte - is, de zoo nauwkeurig mogelijke onderscheiding van hetgeen, uitgaande van een historisch gegroeide mentaliteit verwerkelijkbaar is en wat niet. Zooals men van Goethe niet verwachten mocht, dat hij op zijn Italiaansche reizen eenige aandacht schenken zou aan Assisi als verblijfplaats van den heiligen Franciscus, zoo mag men, zeer concreet en zeer nabij, van een schrijfster als Emmy van Lokhorst niet verwachten, dat zij zich zou hebben weten te ontworstelen aan de fascinatie van het dusgenaamd ‘Armoede’-probleem, dat nu al ten naaste bij veertig jaren het meerendeel onzer vaderlandsche litteratoren geboeid houdt.

 

* * *

 

In Ina Boudier Bakker's gelijknamige roman bezitten wij de klassieke uitbeelding van dit ‘Armoede’-probleem. Met een bijna maniakale hartstocht wordt er gezocht naar het manko in de menschelijke samenleving. Wel valt het accent meestentijds op de inter-sexueele verhouding, doch principieel is deze aandachtsbeperking niet. Later verwordt zij menigmaal aldus tot een louter en in den treure toe herhaald voortborduren op de bekende driehoeks-erotiek (man, vrouw, vriend, of: man, vrouw, vriendin), maar aanvankelijk moet, naar het ons wil voorkomen, deze concentratie op het manco-vraagstuk in onze samenleving van wijder strekking zijn geweest. Dat zij zich in verloop van tijd hoofdzakelijk tot het erotische heeft bepaald, mag een bewijs voor haar zwakheid zijn om richting te geven aan de scheppende vermogens van haar tijd; van den aanvang af simplistisch op het erotische in gesteld, naar men het wel eens aannemelijk te maken tracht, was zij in geen geval.

Dit blijkt trouwens weer eens uit het boek van Emmy van Lokhorst, ook daar speelt, zij het op

[p. 119]



illustratie

eenigszins gevarieerde wijze, het erotische element een belangrijke rol, maar het is stellig niet ineengeschrompeld tot de zooveelste variatie op het bovengenoemde driehoeks-thema. Het scherpst vinden wij in haar roman het manco-vraagstuk vastgelegd in de verhouding tusschen Kitty, de hoofdpersoon, en Mathilde van Heerdt: Kitty, die een kind ontvangt, doch de liefde ontbeert; Mathilde, die de liefde ontvangt, doch het kind ontbeert. Wat de een bezit, wordt den ander onthouden, wat de ander geschonken werd, moest de een derven. De dialektiek dier beurtelings rijke armoede en arme rijkdom draagt dit boek.

‘Dort wo du nicht bist da ist das Glück’ ... Het klinkt misschien tegenover de ernst van het door Emmy van Lokhorst verbeelde levensleed wel wat cru hier deze bekende versregel even in herinnering te brengen. En toch -, berust de erin uitgesproken ‘algemeen-menschelijke’ ervaring niet op een dieper en hechter fundament, wanneer men haar als een uiting van romantisch verlangen vermag te zien dan wanneer men haar als kritisch apparaat ten opzichte van onze naar tijd en ruimte bepaalde werkelijkheid hanteert, zooals onze schrijvers en schrijfsters plegen te doen en gelijk het ook in casu Emmy van Lokhorst doet?

Is inderdaad, vragen wij ons af, onze aanvankelijke gedachtengang weder opvattend, het mogelijk de essentie van hedendaagsch vrouwenlot te peilen met dit werktuig? Met andere woorden en in het algemeen: kunnen wij, uitgaande van het manko-vraagstuk, komen tot de verbeelding van datgene wat de kern uitmaakt van het menschelijk lot? Wij gelooven van niet en meenen o.m. in de roman ‘Vrouwen’ van deze schrijfster een bevestiging voor onze overtuiging te zien. Zoowel de liefdes-verhouding tusschen Mathilde van Heerdt en haar man, als de moederlijke betrekking tusschen Kitty en haar kind zijn ons ten zeerste problematiek. Evenmin als de schrijfster er in geslaagd is ons de liefde tusschen Mathilde en Chris ‘werkelijk’ te maken, even weinig slaagde zij er voor ons gevoelen in Kitty's natuurlijk moederschap overtuigend te schilderen. Wij zijn veeleer geneigd te veronderstellen, dat Emmy van Lokhorst zelf in geen van beide met hart en ziel heeft geloofd, dat zij de verhouding tusschen Chris en zijn vrouw tamelijk banaal en niet geheel zonder een zekere burgerlijke sentimentaliteit heeft gevonden en dat Kitty's moederschap meer een compositorische noodzakelijkheid dan een werkelijkheidsopenbaring is geweest. Misschien wijst ook het opvallend negeeren van de onmiddellijke antecedenten van dit moederschap in deze richting; tenzij wij moeten aannemen, dat deze omissie, die overigens niet te rechtvaardigen valt uit het geheel van de stylistische opvattingen dezer schrijfster, gelijk bij voorbeeld bij het werk van Elisabeth Zernike het geval zou zijn geweest, het gevolg van zuiver technische overweging was. Begrijpelijk zou deze laatste veronderstelling ook hierom zijn, omdat er tusschen de kern van het verhaal en den aanloop ertoe toch reeds een slecht geproportioneerde verhouding bestaat, zoodat er de schrijfster alles aan gelegen kon zijn met de minst mogelijke ver-

[p. 120]

traging tot de zaak zelf te komen. De expositie namelijk van den verhaalskern overtreft vele malen in lengte deze kern zelf. Het gevolg hiervan is, dat wij niet alleen door menige slapgespannen episode in den aanvang heen moeten lezen, maar dat het boek naar het slot toe dan plotseling als het ware over zijn hoogtepunt wordt heengetild, zoodat wij het sluiten met den eindindruk: hoe voortreffelijk had deze roman kunnen worden, indien de schrijfster niet te laat tot haar eigenlijk thema (de getrouwde vrouw zonder en de ongetrouwde met een kind) gekomen was.

Er over nadenkend, lijkt het soms wel of de schrijfster oorspronkelijk gansch andere bedoelingen met haar hoofdpersoon heeft gehad en of zij eerst geleidelijk al schrijvende op de bewuste, boven aangeduide problematiek gestcoten is. Immers, zooals zich haar onderwerp ontwikkeld heeft, tot de verhouding n.l. van twee vrouwen, was het volstrekt onnoodig van één van hen, in dit geval van Kitty, een zoo nauwkeurige en tot in details afdalende vóór-ontwikkeling te geven. Voor de verhouding op zichzelf tusschen Mathilde en Kitty, waarom ten slotte het gansche boek draait, kunnen wij zeer veel ontberen, als voor deze verhouding onwezenlijk, in hetgeen Emmy van Lokhorst ons in het eerste gedeelte van haar roman omtrent laatstgenoemde mededeelt.

Thans rest ons nog de vraag: in hoeverre is deze schrijfster in tegenstelling met dit compositorisch te-veel in gebreke gebleven tegenover de aan haar probleemstelling ten grondslag liggende werkelijkheid door deze in het (eenzijdig) licht van het manco-vraagstuk te bezien? Implicite hebben wij een antwoord reeds in het voorafgaande gegeven, toen wij de veronderstelling waagden, dat door de schrijfster niet alle situaties gelijkelijk ‘met hart en ziel’ zouden zijn te boek gesteld. Uit ander werk van Emmy van Lokhorst (o.a. het proza-fragment in Erts 1928) meenen wij te weten, dat wij hierin niet zonder meer een krachtsinzinking van beeldend vermogen of iets dergelijks mogen zien, dan dat het hier wel degelijk geldt de forceering van een verborgen, eigen levensrhythme door een theorie. Zoo werd de verbeelding van hedendaagsch vrouwenlot niet gewonnen uit bloedsdonkerte en in welken schoonen vorm ook beleden als zoodanig; doch het roepen dier misschien wel schamele, maar tenminste oerzuivere stem moest overdekt worden door een net van nimmer aarzelende oogenbliksklanken. Het levensprobleem, dat ook in de schoonheid niet smarteloos kan worden opgelost, werd stukgedacht tot een armzalige variatie op het in wezen en bij uitstek theoretische Armoede-probleem, waarvan de oplossing even gemakkelijk als nietszeggend is geworden voor een tijd, die de bitterste armoede ter wereld, het van God verlaten zijn, in zichzelf draagt. Daarom is misschien ook de ‘oplossing’ van dit boek datgene wat ons het duidelijkst de ontoereikendheid toont van de methode, welke Emmy van Lokhorst gevolgd heeft om ons de uitbeelding te geven van hedendaagsch vrouwenlot. De vrouw, die terugvlucht met het kind van de ander naar het doode huis harer liefde en de moeder, die van haar eigen kind wegvlucht naar een vriendschap, die rakelings haar liefde voorbij snelde, deze oplossing van het Armoede-probleem kan niet anders dan een bedriegelijke schijn-oplossing zijn, waarachter het leven onverlost in zijn onontkoombare problematiek blijft staan.

Zou de schoonheid geen meerder zin hebben dan het wekken van dezen kortstondigen schijn?

ROEL HOUWINK