De Roman eener Stad

Manhattan Transfer, by John Dos Passos.

INDIEN men zich Europa voorstelt als de oude man met de baard en Amerika als het kind in de windsels, zooals ‘symbolische’ teekenaars dat nog gaarne plegen te doen, dan zou de grijsaard, sprekende over Manhattan Transfer moeten zeggen: ‘Wel, wel, dat is al heel aardig! En heb je dat nu heelemaal zelf gemaakt?’ Waarop gezegd kind, dat zich weliswaar minder oud maar minstens even wijs voelt, een verwonderd gezicht behoort te trekken, daar het hem onmogelijk toeschijnt, dat zoo'n oude domoor iets begrijpt van zijn superieure geestesuitingen. Deze vergelijking geldt, wat het Amerikaansche gedeelte betreft, niet voor Dos Passos maar veeleer voor den heer Sinclair Lewis, die in een voorrede betoogt, dat dit boek lang niet slecht is en dat hij met vacantie op de Bermudas vertoeft, waar hij heelemaal geen zin heeft in schrijven, hiermede nadrukkelijk demonstreerend wat een beroemd schrijver in Amerika zich zooal niet veroorloven kan. Hij begint Dos Passos te vergelijken met Dickens, maar bezint zich gelukkig bijtijds en komt tot de conclusie dat de methode, in Manhattan Transfers toegepast, tòch anders is. Daarna voorspelt hij, dat die ‘schaapskoppen in Europa’ Dos Passos buitengewoon onzedelijk of immoreel zullen vinden. Dit nu, is een beetje belachelijk. De Europeesche letterkunde (en dit moest mijnheer Lewis als groot schrijver weten) heeft ook wel eens een paar boekjes voortgebracht, waarin een getrouwd man (zelfs met villa en auto) met welgevallen keek naar een dame, waarmee hij niet wettelijk verbonden was.

[p. 116]

De trotsche en tegelijkertijd nonchalante houding van Dos Passos tegenover de burgerlijke moraal is niet Amerikaansch en daarom is het mogelijk dat hij hiermede in de Vereenigde Staten nog een succesje als martelaar of als reus kan boeken, maar in Europa is zij heden ten dage al geen grooter aanbeveling meer dan de roep van b.v. oprecht Christen te zijn. Sprekend over Sinclair Lewis doen wij den schrijver onrecht, daar zijn amoreele beginselen op den gang van het verhaal in ieder geval niet storend werken, wij kunnen hem hoogstens verwijten, dat hij beter uit had kunnen kijken bij zijn keuze van een voorredenaar. Misschien was een minder bekende naam en een scherper intelligentie (de schrijver zelf b.v.?) hier beter op zijn plaats geweest, althans had hij iemand, die zoo uitbundig op de Bermudas verwijlt en geen zin in schrijven heeft, kunnen vermijden.

Niettegenstaande de voorrede blijft Manhattan Transfer echter een opmerkelijke verschijning in de nog steeds vrij sterk Europeesch georiënteerde Amerikaansche literatuur. Het geeft op geheel eigen wijze een beeld van New-York, een opgave die zeker niet gemakkelijk is. De personen, die er in voorkomen leven en zijn zelfs voor een deel niet oninteressant. In het kort, het is au fond een sympathiek boek met vele onvolmaaktheden. En nu moet men niet aankomen met het steeds weer opgepoetste stokpaard, dat Amerika nog geen cultuur kan hebben en dus op literair gebied nog geen volmaakt werk kàn leveren.

Engeland's cultuur was heusch niet zoo oud in de tijden van Shakespeare en Amerika heeft dan nog het voordeel dat het niet regelrecht van de barbaren afstamt. Vele Hollanders (en wie zou het in hen misprijzen?) hebben nog genoeg Don Quichotterie overgehouden om er in hun hart van overtuigd te zijn, dat Nederland in de rij der beschaafde naties cultureel gesproken slechts weinig minder te zeggen heeft dan b.v. Duitschland of Frankrijk. Wij kunnen er nog niet aan wennen, dat ons land klein is en aanvaarden met tegenzin de consequenties, die daaraan verbonden zijn.

Naast dit niet willen erkennen van de betrekkelijke nietigheid der Nederlandsche cultuur in het wereldgebeuren staat de nieuwe mode: de drang naar eenheid in de Westersche beschaving. Deze beweging heeft uit den aard der zaak in de kleinere landen den grootsten aanhang, daar men hierin de gelegenheid ziet weer deel uit te gaan maken van een groot geheel. Tegenover deze Westersche beschaving wordt, om een behoorlijk tegenstander te vinden, de Amerikaansche gezet. En hierdoor is de Amerikaansche geest dus vooral in Nederland een anti-Westersche geest, dus: onvoldragen, antipathiek, zelfs belachelijk. Op deze wijze gewapend kan men Manhattan Transfer lezen zonder er een hoofdstuk van te apprecieeren, men vindt op elke bladzijde iets waar men wat op kan aanmerken. De z.g. ‘filmstijl’ heeft vele bezwaren voor den lezer. Het ontbreken der overgangen vermijdt weliswaar clichézinnen, maar werkt storend op den gang van het verhaal. Niettegenstaande we bij verschillende gelegenheden hooren, dat we weer een paar jaar verder zijn, krijgt men den indruk, dat alles zich in denzelfden tijd afspeelt. Bij een film kan men plotseling van het eene milieu in het andere overstappen en een scène meemaken, die zich op hetzelfde tijdstip als de vorige afspeelt, een gelezen scène (althans in Manhattan Transfer) duurt te lang, vooral als men er drie of vier te verwerken krijgt.

Om den lezer in het milieu in te doen leven acht Dos Passos uitvoerige beschrijvingen blijkbaar onvermijdelijk, deze maken alles nog langdradiger, evenzoo de ontboezemingen in kleine letter aan het begin van elk hoofdstuk die soms bijna aan symboliek (ik hoop niet, dat dit de bedoeling is, want dan zou ik op het verkeerde paard gewed hebben) doen denken. Al deze detailbeelden beginnen verwarrend te werken en hoewel dit voor een stad als New-York misschien heel mooi is, zouden enkele krachtige en typisch ‘geziene’ beelden meer succes hebben gehad. Ten slotte de herhalingen. Een melkboer, gelukkig getrouwd, heeft pas vriendelijk met een politieagent gesproken en rijdt weg, vol toekomstdroomen en denkende aan zijn lieve vrouw. Hij wordt van achteren aangereden door een trein. Dit is spannend beschreven. Een ander man kijkt echter al overstekende naar een mooie vrouw in een auto en let niet op het verkeer. Ook aangereden. Naar het hospitaal (de vorige trouwens ook). Een naaistertje denkt al werkende aan haar geliefde en de stof waaraan ze werkt, raakt in brand. Hetzelfde gevolg. Over brand gesproken: wij hebben wel eens gelezen, dat in New-York (zooals in elke groote of kleine stad) veel branden voorkomen, maar de heer Dos Passos laat er ons in één boek een stuk of zes (dit is laag geschat) meemaken. Men behoeft dus slechts naar New-York te gaan om allerlei spannende (onaangename en aangename, ongewone en alledaagsche, gesynthetiseerde en ‘uit het volle leven gegrepen’) avonturen mee te maken. Het echte, authentieke, gepatenteerde, moderne Babylon. Nog een herhaling: een mijnheer kijkt uit het raam (hij heet Baldwin) en ziet er op geschilderd Niwdlab. Heel aardig, nietwaar? Maar eenige bladzijden later kijkt een juffrouw uit het raam van een lunchroom en ziet het omgekeerde van koffie of zoo iets dergelijks staan.

Zooals we reeds zagen, ligt de amoraliteit bij de verschillende personen er niet zoo dik op als mijnheer Sinclair Lewis ons wil doen voorkomen, maar uit het boek spreekt een groote verveling, d.w.z. alle menschen vervelen zich in dit leven en zijn er van overtuigd, dat het geen zin heeft. Komen wij nu niet langzamerhand (laten we zeggen: zuiver mechanisch) tot het standpunt, dat we dan maar weer eens een doel moesten zoeken?

Manhattan Transfer? Een rijstebrijberg, waardoor men heen moet eten om in Luilekkerland te komen.

 

R. BLIJSTRA