Boekenschouw

Land en volkenkunde

A.E. Johann, Met 20 dollar in het wilde Westen, vertaald door Mr. Wilhelm Loeb, met een inleiding van Mr. François Pauwels. - Amsterdam, A.J.G. Strengholt.

Niettegenstaande allerlei, men zou bijna zeggen, beginnelingsfouten, waardoor nu en dan sterk de aandacht gevestigd wordt op dingen, die den lezer maar matig interesseeren, geeft dit boek meer dan de titel voorspelt. Deze is n.l. vrij ongelukkig gekozen, omdat zij een op sensatie belust publiek te veel belooft en den serieuzen lezer afschrikt. Over de positie van de Amerikaansche vrouw tegenover die van den man en over het verschil tusschen een Europeeschen boer en een Canadeeschen ‘farmer’ geeft de schrijver enkele goede opmerkingen. Ook enkele ‘anecdotes’ over het moeilijke leven in deze streken alsmede enkele ‘sagen’ zijn aardig verteld. De avonturen, waarin de schrijver echter zelf een hoofdrol speelt of die hij eenvoudig gefantaseerd heeft (o.a. een muzikale farce van een of ander omroepstation en het verstrekken van lessen in de philosophie aan een paar dames op leeftijd) zijn vrij onsmaakvol, niet zoozeer om de gebeurtenissen zelf, als wel om het feit, dat ze klaarblijkelijk door den schrijver als heldendaden beschouwd worden en hij niet kon nalaten deze te publiceeren. Het ‘ondeugende’, dat eventueel uit deze verhalen zou kunnen spreken maakt helaas niet den gewenschten indruk. Aan den anderen kant krijgt men het gevoel, dat de auteur ter wille van zijn publiek eenige clichézinnen op moreel gebied lanceert, waar hij zelf niet heelemaal achter staat, en die hem, het zij tot zijn eer gezegd, dan ook slecht afgaan. Het geheele boek is zoodoende een aaneenschakeling van goede en slechte passages, waardoor men nu eens geboeid, vol moed en belangstelling, verder leest om even daarna in de meest hopelooze verveling te vervallen. De photo's zijn in het algemeen goed opgenomen, maar konden hier en daar wat scherper en minder contrastrijk zijn. Indien nieuwsgierige lezers vol spanning het boek mochten doorbladeren om de hoogst interessante opnamen van het treinongeluk te ontdekken, die door den schrijver met zooveel moeite, zorg en list verworven zijn, (ten minste dat vertelt hij) dan zullen zij het teleurgesteld terzijde moeten leggen. De schrijver heeft blijkbaar geen termen aanwezig geacht om ze te publiceeren, niettegenstaande naar zijn zeggen hij een detective moest verschalken om ze op te kunnen nemen.

R.B.

Fransche letteren

Gaston Chérau, Fra Camboulive. - Parijs, Flammarion 1930.

GASTON Chérau, lid van de Académie Goncourt, is een schrijver met een goeden naam in letterkundige kringen met een bezadigden smaak. En ik constateerde, naar ik mij nog heel goed herinner, jaren geleden enkele romans van hem niet zonder eenig genoegen. Toen ik dus in alle mogelijke artikelen las, dat de schrijver van ‘Champi-Tortu’, van ‘Valentine Paquault’, zijn manier geheel vernieuwd had, dat hij na eenige jaren van stilzwijgen, met een werk van geheel anderen aard en in een geheel anderen toon voor den dag kwam en dat dat niet meer of minder was dan een meesterwerk van edele Fransche humor, toen heb ik mij ‘Fra Camboulive’ aangeschaft en, wat meer zegt, ik heb het uitgelezen.

Nu zijn er verschillende mogelijkheden. Het is heelemaal niet uitgesloten, dat ik het ware orgaan voor humor en speciaal voor echte Fransche humor mis. In dat geval heb ik natuurlijk niets van de geheime bedoelingen en verheugenissen van dit boek begrepen. Het is echter ook mogelijk, dat de schrijver van het enthousiaste artikel, of liever de schrijvers van de enthousiaste artikelen, in al te nauwe verbinding met de firma Ernest Flammarion, die ‘Fra Camboulive’ uitgeeft, staan. Ik weet werkelijk niet wat het geval is. Ik weet alleen heel zeker, dat ik dat meesterwerk van Fransche (echte) humor een insipide lor vind. Met den besten wil van de wereld zou het mij onmogelijk zijn om over zulk kinderachtig gewauwel ook maar een zweem van een glimlachje op mijn gelaat te persen. Toch ben ik blij, dat ik dit boekje gelezen heb. Ik ben er dagen lang mee bezig geweest, aldoor maar denkende, hoe het mogelijk is, dat een man met een groote grijze snor en daarbij passende levenservaring (ik schat Chérau om en bij de zestig), hoe een man, die enkele zeer behoorlijke romans gepubliceerd heeft, hoe een goed tweederangs-schrijver, plotseling het in zijn hoofd krijgt om iets zóó onmetelijk bête's, iets zoo onbeschaamd seniels te laten drukken. Dat is inderdaad een psychologisch probleem, de moeite van het overdenken waard. Er is beangstigends ook in zulke overpeinzingen. Het is tòch al niet onstuimig prettig om oud te worden, maar wanneer we nu allen nog bovendien blootstaan aan zulke complete inzinkingen, dan geeft dat schrik voor een nabije toekomst. Stel je voor dat gij en ik, wat vroeger of wat later, tot het niveau van Gaston Chérau moeten afzakken. Ik mag er niet aan denken!

Het is mij niet mogelijk om den inhoud over te vertellen. Ik zou me geneeren over die kinderpraat, waaraan ik toch part noch deel heb. Een soort pudeur weerhoudt mij. Het is erg genoeg, dat intelligente menschen zóó ver zinken kunnen, laten wij hun smaad niet etaleeren. Deze notitie diene alleen om belangstellende lezers van Fransche romans eens en vooral af te schrikken voor ‘Fra Camboulive’. De kritiek heeft overigens gelijk: Chérau heeft zijn manier geheel veranderd, omdat hij zelf innerlijk veranderd is. Hij is kindsch geworden en hij denkt nu, dat wij het allemaal zijn. Ik houd veel van een grapje; maar de grapjes van zulke uitgezakte grijsaards vind ik èng.

 

J. GRESHOFF