[p. 85]

Brieven

II. Aan een deftig landgenoot op reis

Zooeven krijg ik uw schrijven en tegelijkertijd een brief van onzen wederzijdschen vriend Jansen, waarin hij mij uitvoerige mededeelingen doet betreffende uw gedrag, mededeelingen welke gij mij stelselmatig èn wijselijk onthouden hebt. Gij zijt dus naar Parijs getrokken om moderne schilderkunst te zien, om nieuwe muziek te hooren en gij vertoeft er nu drie maanden. Gij hebt uw tijd niet verbeuzeld en, met de degelijkheid welke een Hollandsche jongen uit de deftige koopmansstad kenmerkt en siert, hebt gij alle manifestatiën bestudeerd. En het blijkt mij, dat gij u daarbij kostelijk schijnt te vermaken. Gij behoort tot het genre der lachers. Ook hierin zijt gij een echte zoon uws volks, het zij tot uw eer gezegd, want een Hollander lacht gaarne en veel: niet uit een innerlijke drang om zijn levensvreugde te uiten, maar alleen om zijn superioriteit te bewijzen. Wanneer een menschelijk wezen zich vermeet om anders te doen of anders te denken, dan de makelaars, de leeraren en de renteniers, die te samen de kern en de kracht der natie vormen, dan tracht men hem door den lach te overwinnen. Waar een zuiderling lacht, omdat het zonnetje zoo heerlijk op zijn body brandt, omdat de dochter van zijn buurman er weer zoo frisch en lieflijk uitziet, omdat het mogelijk is om luierend heel gelukkig te leven, daar is in de Nederlanden de lach iets gànsch anders. Een wapen. Begrijpt gij iets niet? Laat dat vooral nooit merken. Een waarachtig vaderlander weet en begrijpt alles. De mogelijkheid, dat de fout bij hem zou liggen, is a priori uitgesloten. De fout ligt altijd en onder alle omstandigheden bij ‘den ander’.

Wanneer gij dus een gedicht, een schilderij of een symphonie niet ‘begrijpt’, dan komt dat alléén omdat de dichter, de schilder en de componist stapelkrankjorem zijn. En om stapelkrankjoremme artisten mag men lachen, wat zeg ik, MOET men lachen. Zulk hinderlijk en gevaarlijk uitvaagsel moet men wèglachen, moet men met lachen verdelgen. Waar zou het in 's hemelsnaam naar toe moeten, indien een kunstenaar, die tòch al zoon scheeve positie in het maatschappelijk verband inneemt, de pretentie zou gaan krijgen van dingen te zien, te weten, te hooren, te begrijpen, te vermoeden, welke aan normale, behoorlijk onderlegde, pientere Nederlanders van onbesproken zedelijk gedrag verborgen blijven?

Is het dan toch ook werkelijk niet om te lachen, om te brullen van het lachen! Je begrijpt je gewoon de brutaliteit van zulke kerels niet. Een snotjongen van drieëntwintig jaar, die nog te beroerd is om behoorlijk af te studeeren, zou denken, dat hij een leeraar M.O. doctorandus in de Nederlandsche Taal en Letteren, een man met levenservaring, die al bijna 25 jaar bij het onderwijs is en altijd heel goed orde wist te houden, dat hij zulk een steunpilaar der intellectualiteit schaakmat zou kunnen zetten met een zoogenaamd modern gedicht, waar kop noch staart aan te ontdekken is? Als je om zóó iets absurds niet lacht, dan ben je net zoo ontoerekenbaar als die artisten zelf!

En laten wij nou wel wezen: heb ik oogen in mijn kop of niet? Gewone, gezonde, christelijke, oud-vaderlandsche oogen-zonder-bril; ja of neen? Ja, toch zeker even. En als ik met zóó'n stel patente oogen NIET zien kan wat een schilderij voorstelt, dan kan je praten als Brugman-en-Duys; maar ik blijf beweren, dat dat schilderij onzinnig geflodder van een gek is, die een oplichter wordt, zoodra hij voor dat knoeiwerk geld durft vragen en aannemen. Het is om te gieren, - en laten ze daar nou in dat Parijs idioot genoeg zijn om zich bij de neus te laten nemen, hier in ons polderlandje zijn wij (Heer, wij danken U) verstandiger en nuchterder.

En muziek, dat is muziek. Dat is toch logisch? En muziek moet muziek blijven. En nu moet je niet denken, dat ik niet van muziek hou, want in onze familie is er altijd véél aan gedaan. Mijn vader was lid van de Dierentuin en als kinderen gingen we al naar het concert. En later hadden we de Tent in het bosch en het Kurhaus. Neen, ik weet drommels goed, wat muziek is en ik hou er ook héél veel van, maar dan van echte muziek en niet van die rare en afschuwelijke menageriestukken, die ze ons als de Nieuwe Muziek willen voorzetten. Ze hebben het mij ook eens willen lappen. Ik weet niet meer hoe dat fraais heette en ik weet natuurlijk nog veel minder, wie de eereburger van Meerenburg was, die het maakte,s maar ik weet wèl dat ìk me niet heb laten némen door zoo'n losgebroken idioot. Ik heb geschuifeld, gefloten, gegild. En gelukkig waren er heel veel verstandige en fatsoendelijke menschen in de zaal; zoodat de muzikanten midden in dat lawaai moesten ophouden. Toen het eindelijk stil was, barstte de zaal in lachen uit. Het was grootsch en verrukkelijk. Nog nooit heb ik zóó van ganscher harte, zóó daverend, zóó nierspoelend hooren lachen. Community-lach. Een reiniging, een reactie van de volksconscientie, een Nationale Wraak.

Als wij de Lach niet hadden, zou Nederland, net als zooveel andere ongelukkige naties, de prooi worden van de ongebreidelde krankzinnigheid, die men tegenwoordig kunst noemt. De lach is ons insecten-poeder, waarmede wij ons de luizen van

[p. 86]

het modernisme van het hoofd houden. En zoodra wij ophouden om alles, wat wij niet begrijpen luidkeels en van ganscher harte uit te lachen, dan zijn wij verloren, hoort ge, verloren, voor goed en volkomen. Bovendien begrijp ik niet, wat we met al die zoogenaamde moderne kunst zouden doen. Dat is allemaal vreemde import, terwijl de kunsthandel nog vol zit met onze onvolprezen eigen meesters, die toch veel meer tot het hart ontwoekerd aan de baren spreken, dan al die buitenbeensche snoeshanen. Ga naar Pulchri, ga naar Arti. Ga daar te gast aan het feest voor de oogen, geef daar uw geld voor èchte schoonheid. Zoolang er nog één Maris leeft, al is het Simon maar, dan hebben WIJ geen Picasso's en geen Klee's, of hoe die charlatans verder heeten mogen, van noode. Wij hebben alles waar we behoefte aan hebben, we hebben de Piet-Hein rhapsodie, en wij hebben Francesco Campana en wij hebben Verkade biskwie.

Zijt ge al lid van de Vereeniging Nederlandsch Fabrikaat? Amerika slaat iederen dag zijn invoerrechten op. Laten wij ons aan de Amerikanen spiegelen, want het zijn knappe kooplieden. Laten wij iederen dag harder en hatelijker lachen, wanneer ze van die geschifte buitenlandsche nieuwlichterijen willen importeeren. Dat is ònze manier om ons geestelijk leven te beschermen. En op den bodem, waar eens een De Genestet en een Robbers heerlijk zijn ontsproten, zal, zoolang wij leven, geen ontaardend modernisme zijn parasietenwortels uitslingeren.

Gij hebt dus ontzettend veel gelachen in Parijs. Gelijk hebt ge, mijn waarde. Ten eerste doet het den lever schudden, wat, naar bekend is, als een hygiënische maatregel van den eersten rang beschouwd wordt; en ten tweede zal uw gepaste vroolijkheid u van alle vreemde smetten vrij houden, hetgeen, naar niemand onzer den grooten Tollens zal afstrijden, het ideaal van ieder waarachtig Nederlander behoort te zijn en te blijven. Lach dan, want aan uw lach meten wij uw vaderlandsch bewustzijn, uw nationalen zin. De Trompen en De Ruyter's leven nog. Ze varen niet meer, ze schieten niet meer, ze pruimen niet meer, maar ze lachen, magistraal en afdoende, om ALLES wat ze niet a prima vista begrijpen.

Als ge uit Parijs terug komt, voldoende gestaald voor den strijd, dan moet ge in Bussum gaan wonen. Dat is een lief plaatsje, villatjes met tuintjes in alle stijlen, waar de keur der makelaardij zijn rustkwartieren heeft. Het is een milieu, dat absoluut safe is. Nooit zal daar ooit de schandelijke nieuwigheid vasten voet verkrijgen. Gij zult u er thuis en op uw gemak gevoelen. Bovendien wordt er veel en smakelijk gelachen. Nog onlangs waagde een onverlaat het dáár, te midden van de puren der puren, een zoogenaamd muziekstuk van een zekeren Milhaud ten gehoore te brengen, onder het kinderachtige voorwendsel, dat die onzin in alle hoofdsteden van Europa met veel succes was uitgevoerd. Maar het is hem slecht vergaan. De makelaars hebben heerlijke longen van Jan de Witt en ze hebben gelachen, dat de wanden der zaal scheef gingen staan. Als al die Sodoms en Gomorrha's eindelijk weer eens opgeruimd worden, dan vinden de redelijke mannen van stavast en wat-ben-je-me een laatste toevlucht in Bussum. Het is alléén vervelend, dat met zoo'n uitbreiding de belasting natuurlijk weer opslaat.

Mijn vroolijke Fransje, behoud nog héél lang uw reine goedlachsheid. Dat wensch ik u en de uwen toe uit den grond mijns harten. Keer met een onbesmette ziel terug in den kring der uwen en vertel hen van de universeele krankjoremigheid die heerscht in dat Lutetia, breinloos uitgespat. Vertel hen van de waanzin, die ge gehoord, gelezen en gezien hebt en lach gezamentlijk in het zalige bewustzijn, dat gij niet zijt gelijk deze verdwaasden. Vertel aan de bittertafel van uw ervaringen. Doe het vooral smakelijk, want de mannen houden van een goede grap. Laat ze lachen, zooals gijzelf gelachen hebt. En ga dan rustig en met dat volkomen zedelijke en geestelijke evenwicht, dat het voorrecht der imbecillen is, aan uw groote taak in de firma uwer vaderen. Koop van uw eerste overgespaarde duiten een kapitale Van Waning, blijf lid van het Kurhaus en neem een abonnement op ‘Nova’. Dan zijn al uw geestelijke behoeften inééns en geheel bevredigd. En lach verder, consequent en met het stijgen der jaren steeds zuurder, om ALLES wat gij, bloem der werkende en denkende Nederlanderschap, niet begrijpt. Lach tot aan je dood en lach je zelfs, mijnentwege, dood!

Wanneer gij, uit de poel des verderfs naar Nederland terugkeert, mijn waarde, heb dan niet het onzalige idee om onderweg uit te stappen om mij te komen bezoeken. Maar het is toch niet de ware lach. Wij lachen als het niet te pas komt, als wij met onzen kater spelen, als wij een kameroverzicht van de Nieuwe Rotterdammer lezen, als wij gewoon, echt, kinderlijk plezier hebben. Maar wij lachen ook, wanneer wij geborneerde, eigenwijze, bet-en-alweterige kwibussen op bezoek krijgen als gij zijt. En ik weet bij ondervinding, dat zij die het hardste lachen om een ander, het eerste nijdig worden als een ander lacht om hen. Ik eindig dus, om uw gevoeligheid te sparen, maar niet met een: ‘tot ziens’. De groeten aan Jansen.

J. GRESHOFF