Een nieuw boek over Columbus

Jacob Wassermann, Christoph Columbus. - Berlin, S. Fischer Verlag, 1929.

LATEN wij het dadelijk voorop mogen stellen: de groote beteekenis van dit boek is niet gelegen in zijn hoedanigheden als zoogenaamde avonturen-roman. De romantiek der ontdekkingen, die blijkens de groote aftrek, welke reisverhalen en pooltochtjournalen heden ten dage weer vinden, nog verre van uitgestorven schijnt, speelt hier geen rol. Wie in deze richting verwachtingen koestert van Wassermann's jongste werk komt zonder mankeeren bedrogen uit.

Om feiten van dezen aard en het bont spel, dat de verbeelding ermede te spelen weet, gaat het Wassermann niet. Eén centraal feit slechts staat in het volle licht van zijn belangstelling en dat is het feit van Columbus' menschelijke existentie. Wij bedoelen dit aldus:

Evenmin als de schrijver in zijn figuur de drager heeft kunnen zien van het romantisch verlangen naar het buitengewone en buitensporige, evenmin was het hem mogelijk haar te beschouwen als het knooppunt van bepaalde in de geschiedenis ingebedde psychologisch te reconstrueeren krachten. Naar dit recept worden en werden bijkans alle historische romans geschreven; doch het heeft klaarblijkelijk niet in Wassermann's bedoeling gelegen hun aantal met zijn boek over den ontdekker van Amerika te vermeerderen. Waar het hem vóór alles om te doen was - en dit maakt zijn werk naar onze meening tot één der rijkste en diepst gewortelde van onzen tijd -, is de verhouding na te speuren, waarin deze duistere, tragische persoonlijkheid, maar die een mensch was als wij, staat tegenover ons, die door ruim vijf eeuwen Europeesche cultuur van zijn leven gescheiden zijn. En nu is het juist dit ‘gescheiden-zijn’, dat Jacob Wassermann in zijn boek op zoo'n volkomen eerlijke en breed schouwende wijze heeft overbrugd. ‘Gelijk het heden’, zegt hij zelf op een der laatste bladzijden, ‘het eerste oogenblik der toekomst is, is het het laatste oogenblik van het verleden. En omdat dit zoo is, is alle menschelijke verantwoordelijkheid onvereffenbaar en niet op te heffen, noch door de tijd, noch door de opeenvolging der geslachten terzijde te stellen.’ Door deze verantwoordelijkheid zijn wij verbonden met hen, die gegaan zijn en met hen, die komen. Het diep besef dier waarheid heeft Wassermann ongetwijfeld genoopt tot het schrijven van Columbus' levensverhaal. Zoo onopgesmukt en bescheiden kan alleen geschreven worden door iemand, die zich in aarzellooze zekerheid bewust geworden is van deze dubbelzijdige verantwoordelijkheid. De aanklacht, die dit boek bevat tegen al wat bestaat aan den zelfkant van onze westersche cultuur, zal niet nalaten kunnen een meer dan oppervlakkigen indruk te maken op zijn lezers. De spiegel, die het ons voorhoudt, is niet geschikt om ons in onze positie van koloniale mogendheid behagelijker te gevoelen. Het is een bekend gezegde, dat alle schuld zich op aarde wreekt ...

 

* * *

 

Wij hebben getracht u hierboven met enkele woorden een denkbeeld te geven van den geest, die het jongste werk van Jacob Wassermann kenmerkt. Thans zouden wij nog even stil willen staan bij de wijze, waarop hij de figuur van Columbus voor ons verstaanbaar en aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft daartoe benut een vergelijking, die zich, gelijk hij in den aanvang van zijn boek mededeelt, bij de lectuur van hetgeen ouderen en tijdgenooten over Columbus geschreven hadden, als het ware vanzelf aan hem opgedrongen heeft, een vergelijking namelijk met Cervantes' onsterfelijke schepping Don Quichotte. En waarlijk niet ten onrechte heeft Wassermann zijn boek als ondertitel ‘Der Don Quichotte des Ozeans’ gegeven. Want veel meer dan het prototype van den renaissancistischen daad- en machtsmensch is Columbus de broeder van dien in de strikken van droom en werkelijkheid verwikkelden, dolenden ridder. Al wat men gefantaseerd heeft omtrent zijn prometeïsche natuur is door deze uitstekend

[p. 46]

gedocumenteerde, kritisch welverantwoorde biographie naar het land der sagen verwezen.

Dat de door Wassermann gebezigde vergelijking overigens geen willekeurige is, moge hieruit blijken, dat, zooals de schrijver in een slotwoord releveert, hij van den bekenden Oostenrijkschen essayist Emil Lucka na de aankondiging van zijn boek in de bladen een schrijven ontving, waarin deze er hem op attent maakte, dat hij zelf in zijn over Spanje handelend werk ‘Inbrunst und Düsternis’ een dergelijke analogie tusschen de Don Quichotte-figuur en de ontdekker van Amerika uitgesproken had. Een bewijs, voorwaar, dat zij niet aan particuliere spitsvondigheid te danken is, doch aan een, naar Wassermann het uitdrukt, ‘bizondere psychische gesteldheid’ van het objekt als zoodanig.

Wij zouden te uitvoerig moeten worden, indien wij hier zouden trachten na te gaan wat door Wassermann de facto met deze vergelijking is bereikt en hoe hij er inderdaad voor ons gevoel in is geslaagd met haar hulp moeilijkheden en duistere plaatsen - de bronnen laten dikwijls in den steek! - op een bevredigende wijze tot oplossing te brengen. Het boek zal tot tot onze vreugde binnenkort in een Nederlandsche vertaling het licht zien en dan zal er wellicht gelegenheid zijn op een en ander wat nader in te gaan. Laat ons hier nog slechts even de hoop uitspreken, dat dit ook litterair zeer hoogstaand werk niet ter vertaling aan een ‘beroepstranslateur’ gegeven zal worden, doch toevertrouwd aan de zorgen van iemand van wien men alle reden heeft om aan te nemen, dat hij erin slagen zal ook de aesthetische zijde van deze biographie, die waarlijk geen quantité négligable is, tot haar recht te doen komen.

 

R. HOUWINK