Spijkers met koppen

Laus Mediocritatis

‘Mme Jo van Ammers-Küller, ambassadrice intellectuelle de la Hollande’

Het geeft een rustig en prettig gevoel van zekerheid en stabiliteit, wanneer de gebeurtenissen precies verloopen zooals men het zich voorstelt. Wanneer een vereeniging als ‘Les Amis des Lettres françaises’ werkelijk een goed schrijver of een intelligent man hadden uitgenoodigd om Nederland te vertegenwoordigen dan zou dat, tegen alle verwachtingen en traditiën ingaande, een malaise in het leven roepen, een wantrouwen wekken. Nu men met een nette banale burgerdame - litterair gesproken -, die een beetje slonzig maar niet geheel onhandig met de penhouder omgaat, aankomt, is alles precies zooals het hoort en zooals het wezen moet. Mevrouw J. van Ammers-Küller is de ware vrouw voor het belletristische vereenigingsleven; zij is bereikbaar voor het gemiddelde begrip der leden.

En wanneer Mevrouw J. van Ammers-Küller origineele of zelfs maar verstandige dingen gezegd had, dan zou dat eenvoudig onze geheele levensconceptie verstoord hebben. Ik houd niet van zoo'n plotselinge ‘Umwertung aller Werte’. Ik ben dus als een kind zoo blij dat Mevrouw van Ammers-Küller tegen den interviewer van ‘Comoedia’ domme, onbeduidende volzinnen gesproken heeft, zooals haar dat past en gelijk wij het van haar verwachten. Alles is nu precies in orde en de Nederlandsche litteratuur loopt op rolletjes.

Ik ben ook heel blij dat zij het bestaan van Arthur van Schendel niet schijnt te vermoeden; dat is ook niets voor letterlievende personen van haar slag. En wat zou zij van onzen grooten prozaschrijver gezegd hebben? Men houdt het hart vast, wanneer men leest dat zij over Couperus niets anders weet uit te brengen dan dit: ‘Comme beaucoup de nos écrivains il s'est attaché à décrire la vie de familie hollandaise ..’

Van Henriëtte Roland Holst of van dr. Leopold hooren wij niets. En niets als zij de ‘jongeren’ noemt, van J. Slauerhoff ...

‘Les jeunes n'ont pas encore atteint la maîtrise de leurs aînés ...’ Het meesterschap van Jo van Ammers-Küller? De hemel beware de jongeren er voor.

 

* * *

[p. 32]

En de Fransche litteratuur? Kent men die in Nederland?

‘A peu près toute ...’ beweert mevrouw dan gratis. Mevrouw, mevrouw, het is niet wáár! U jokt! Men kent in Nederland de Fransche litteratuur NIET. Er is een heel klein, eng gesloten kringetje dat zich met Fransche letteren bemoeit.

Dat kringetje bestaat voor twee derden uit litteratoren en leeraren. En daar buiten weet men niets van de Fransche litteratuur. Het Nederlandsche publiek, voor zooverre het nog leest, leest Engelsche romannetjes en een enkele keer een Duitsch boek. Fransch is voor de normale tusschensoort veel te moeilijk. Of mevrouw van Ammers-Küller kweelt maar wat, òf zij weet er niets van. Ik denk dat zij deze dualiteit in zich zelf heeft opgelost, dat zij èn er maar op los praat èn er niets van weet. Ze noemt dan ook een raar hutspotje van Fransche namen, en zegt dat die in Holland ‘bekend’ zijn.

‘Les Hollandais n'ignorent ni Proust, ni Gide, ni Duhamel, ni Roger Martin du Gard, ni Montherlant, ni Paul Valery, ni Mauriac, ni Edmond Jaloux, ni André Maurois, que pour ma part, j'aime infiniment’. Dat kon niet missen: van de gepolijste en vergulde middelmatigheid des heeren Maurois, typisch een schrijver voor fatsoenlijke half-intellectueele middenstanders, geniet mevrouw Van Ammers-Küller bovenmate. Niemand misgunt haar zulke pleziertjes. En er is dan toch, goddank, nog eenig houvast in deze wentelende chaos. Aan Mevrouw Jo van Ammers-Küller, ‘ambassadrice litteraire’, klem ik mij vast, als een drenkeling aan een stuk drijfhout. Wat ook vergaan moge, waar men ook aan twijfelen kan, nooit aan de Domheid en de Pretentie, die deze lieflijke wereld zoo allergezelligst gearrangeerd hebben. En daarom heffen wij ons glas, onzen roemer, tot den rand gevuld met schuimenden gal, ter eere van de gevierde Ambassadrice.

 

J. GRESHOFF