Boekenschouw
Jhr. E. van Lidth de Jeude, De Vreemde Erfenis’. - Amsterdam, Strengholt.
Het laatste boek van Blaise Cendrars is niet geschreven, maar voor de dictaphone gesproken. Dit is niet een technische bijzonderheid, welke alleen den schrijver aangaat, het is een essentieele quaestie. Er is een fundamenteel verschil tusschen geschreven proza en gesproken proza. En wanneer het gebruik van de dictaphone algemeen wordt, zal het wezen en het aspect der litteratuur daardoor ongetwijfeld veranderen. Voor sommige schrijvers zou dit een uitkomst zijn. Neem bijvoorbeeld Van Lidth de Jeude. Hij heeft alle eigenschappen om een goed boek te maken, maar het schrijven is zijn zwakke punt. Hij is te levendig, te snel van geest, om rustig voor zijn schrijftafel zittende, volzin na volzin op te bouwen. Hij moet kunnen praten. Hij is de geboren verteller. Hij is een verteller zooals wij er in Nederland geen tweede hebben. Maar door dat vervloekte langzame schrijven gaat, helaas, bij hem altijd een deel van de gang en de gloed van de vertelling, gaat de warme aanwezigheid van de stem, verloren.
‘De Vreemde Erfenis’ is de aanvang-roman van Van Lidth. Door honderden en nogeens honderden korte verhalen, waar er kostelijke bij zijn, welke uitgezocht en verzameld dienen te worden, heeft hij zichzelf een routine bezorgd, welke bijna alle romanciers missen. Daardoor is zijn eerste groote werk véél beter dan de meeste debuutboeken. Het is een boek met onmiskenbare qualiteiten. Maar men vermoedt dat de auteur nog véél méér qualiteiten moet bezitten, welke hij niet of onvoldoende in zijn proza realiseert. Van Lidth is een van die schrijvers, die voller, rijker en interessanter zijn dan hun boeken; hetgeen ieder verstandig mensch prefereert boven het tegendeel van die situatie.
Van Lidth heeft geest genoeg om tien andere Nederlandsche schrijvers gelukkig te maken wanneer hij er wat van wou overdoen; hij heeft een geschakeerde menschenkennis en hij heeft de glimlachende wijsheid van een man die veel gezien en veel beleefd heeft en die zoo intelligent is geweest om zich bijtijds van alle dwaze illusies te ontdoen. Met die kapitale eigenschap-
pen heeft hij een zeer amusant boek gemaakt, waar méér insteekt dan men bij oppervlakkige lezing zou denken, maar dat niet zóó goed is als men van hem verwachtte. Het maakt den indruk, dat hij zich geen tijd en geen moeite genoeg gegeven heeft om het zoo volledig en zoo sterk mogelijk te maken. Wanneer hij echter bij een volgende roman zich concentreert en de kopy niet slechts schrijft, maar nog eens herschrijft, dan kan hij met iets voor den dag komen waar wij een ongeschonden plezier aan zullen beleven.
Maar misschien zou het nòg beter zijn, dat hij zijn boeken niet meer schreef en eens een proef met de dictaphone nam.
W.G. VAN WAELEN
L. van Deyssel, Nieuwe Kritieken. - Amsterdam, Nederlandsche Uitgevers-Maatschappij.
Het is een teekenend gebrek aan reverentie in onzen tijd om onverschillig voorbij te gaan aan wat de ouderen zeggen of schrijven, die vroeger ‘baanbrekers’ waren en groote geestesgaven toonden. Het is een mode geworden om op de Nieuwe Gids van thans af te geven en zich uitsluitend open te stellen voor de prikkelingen van het nieuwste. Veelal ontbreekt de rust en de zelfbeheersching om de ouderen, de door het leven gerijpten aan te hooren en met ongepasten trots slingert men een aan de ontucht ontleend woord als afdoende critiek in de richting dier bedaagde grooten. En de meesten oordeelen dan op gezag of liever op gissing, want tot zelf lezen kunnen noch willen zij zich zetten. Zoo lijdt ook de figuur van v. Deyssel onder de modieuse onrust, de up to date schijnende jacht naar het nieuwste. Toch zal wie zich de moeite en tijd gunt dezen nieuwen bundel door te lezen op verscheidene punten getroffen worden door de fijne opmerkingsgaven en zeggingswijzen, die den grooten kunstenaar kenmerken. Vaak voelt men, dat de stijl is van een oudere generatie, de omslachtige uitdrukkingswijze die van een geest, die zich in ander rhythme ontwikkelde dan dat van onzen na-oorlogschen tijd, maar vaak ook speurt men den sensitieven mensch, die zijn ontroering op anderen weet over te brengen met eenvoudige middelen en men herkent den kunstenaar tegenover wien alleen eerbied past en geen critiek.
R.E.
José Gers. ‘0.99 Jeanne.’ - Paris-Bruxelles, A l'enseigne du Clinfoc 1929.
Door deze gedichten van de zee stuwt zich het wrange verlangen van den zeevaarder naar de eenzame verten. Een hijgende drang naar daden en liefde, een felle levensbegeerte, verleent aan dit werk zijn eigen bekoring. Met fascineerend plastisch vermogen schiep José Gers in laaiende kleuren een wondere wereld van beelden en verbeeldingen.
BENNO J.S.
Dr. Jac. P. Thysse, Paddenstoelen. - Zaandam, Verkade's fabrieken, 1929.
Het is een niet genoeg te loven streven, dat groote industrieën thans de reclame dienstbaar maken aan een streven tot innerlijke verheffing van ons volk, door in breede lagen kennis van en daardoor eerbied voor de wonderen der Natuur te verspreiden.
Sinds jaren geeft Verkade in Zaandam albums uit. Ditmaal schreef Dr. Thysse in zijn bekenden onderhoudenden stijl een boek over Paddenstoelen, waarin hij op voor iedereen begrijpelijke wijze tal van feiten uit het wondere leven dezer geheimzinnige planten vertelt. Juist door zijn grondige kennis van het onderwerp wist de schrijver een boeiend boek samen te stellen, dat iederen lezer sterk onder de bekoring brengt van de oneindige verscheidenheid in vorm, groeiwijze en waarde voor den mensch, die er ook in dit onderdeel der schepping bestaat.
De wijze van illustratie dient bijzonder geroemd te worden. De offsetdruk veroorlooft een veel getrouwer weergave dan de kleurendruk op kunstdrukpapier. De plaatjes zijn dan ook, natuurlijk in de eerste plaats door de kunstzinnigheid der teekenaars, zoo mooi, dat men somtijds waant zich in het herfstbosch, in plaats van in de huiskamer te bevinden.
F.S. BOSMAN