Geniet het leven

EIGENLIJK gaat de uitroep: ‘Geniet het Leven’, begeleid van goeden raad in materieelen zin, ver uit boven alle Ethica, die gelukzaligheid moet doen benaderen. Laat men met ascetische minachting hen, ‘quorum deus venter’, uitmaken voor vuige profiteerders, voor wellustige zinnegenieters, voor vetkwabbelige materialisten, laat men zeggen, dat zij ter helle zullen varen om op hun beurt aan 't braadspit sissend rond te draaien, toch nemen deze buikaanbidders, die Au chapon fin 'n niet minder belangrijke tempel vinden dan de Sint Goedele en Royal niet minder dan het Mauritshuis, een wijzer, een zonniger, een stralender standpunt in, dan de droge dogmaticus, die via zijn vingers de folianten belikt en schichtig uitmergelt tot een tanige kluif, waar zelfs de zandmieren of kleiwurmen in het kille graf mokkend aan voorbijgaan.

Het ascetisme is een dwaalleer en in wezen niet minder egoïstisch dan het zinnen betooverend materialisme. Alleen het egoïstisch einddoel ligt anders. De asceet met de stoppelige kaken, grove tanden, afgesleten kleeren verslindt foliant na foliant om zijn zieleheil te vinden, om zijn schamele karkas over het zondig ondermaansche te slepen, opdat eenmaal zijn ziel opstijgt temidden der Engelen, lichtend in alle eeuwige zaligheid. De asceet verlegt het doel zijner genietingen naar het

[p. 20]

Hiernamaals, daar hoopt hij op loutering en aanzien. Doch de door hem ongemotiveerd minderwaardig geachte aardsche levensgenieter vindt die latere zaligheid een speculatief vooruitzicht en bouwt daarom liever zijn Hemel op Aarde.

Het geloof in het Hemelrijk Hier is evenzeer een aangeboren geesteseigenschap als het geloof in het Hemelrijk Daar. Er zullen in alle eeuwigheid gebrekkigen blijven, die allen aanleg missen om zich dat Hemelrijk Hier te verwerven, evengoed als er drieste schurken zijn, waarvan men, niettegenstaande alle positieve onzekerheid omtrent het Hemelrijk Daar, toch met de grootste zekerheid kan zeggen, dat zij dat Hemelrijk nimmer zullen betreden. Allerdankbaarst tegenover den Schepper mag derhalve dat rijkbegaafde schepsel zijn, dat de talenten bezit om voor zich beide Hemelrijken te veroveren, en als men zoo rondziet naar de oubollige buiken en glimmende schedels, die stralen als sterren aan den Hemel op Aarde, dan komt men tot de conclusie, dat zelfs zij, wier geestelijkheid hun aardsche roeping was ter voorbereiding van anderen naar de Eeuwige Zaligheid, door den Schepper niet van bovenbedoelde gaven ontbloot zijn. Zij genieten het zoete Hier vast als voorproefje van het zoete Daar en voelen zich er wel bij, zijn kenners van de goede wijnen en de goede sigaren en hebben vaak een amoureuse aanleg voor mooie boeken.

Doch om dat aardsche Hemelrijk te veroveren is ontwikkeling, is leering noodig. Die dreigde in onzen tijd wat te verslappen. De cultuur van het genieten leek in den oorlog vernietigd te zijn en wat met Versailles daarvoor in de plaats kwam, was een snobistisch sensualisme, een hysterische gulzigheid, waarvoor een beschaafd, een cultureel materialist zich schaamt en even mismoedig het hoofd schudt als een geestelijke, die zijn kerk, pastorie en wijnkelder vernield ziet.

Na de ergste jaren bleek langzamerhand een renaissance aan te breken en allengs ziet men weer hier en daar dat het harmonische, cultureele materialisme openlijk beleden wordt. Werumeus Buning ging voor met zijn voortreffelijke en wijze Tierelantijnen en andere apostelen begrepen, dat ook hun tijd was aangebroken ter verkondiging van de ware leer.

Het was een goede Zendingsgedachte van den uitgever een serie boekjes te scheppen, waarin de vroolijke raad ‘Geniet het Leven’ nader wordt uiteengezet met waarlijk onfeilbare wenken om gelukkig te zijn12. Een viertal boekjes verschenen in die serie, die zeker nog voor ruime uitbreiding vatbaar is. E. van Lidth de Jeude schreef over De Genoegens van tafelen glas, Mr. W.J. van Balen: Het Boekje van de Tabak, J. Greshoff: Over den Omgang met Boeken en Maurice Roelants: Van de vele mogelijkheden om gelukkig te zijn.

Roelants had de zwaarste taak, want men kan zich gemakkelijker in een geluksonderdeel specialiseeren, dan het veelzijdige geluk in alle mogelijkheden des dagelijkschen levens als kenner verkondigen. Roelants blijkt daartoe nog te jong te zijn. Hij moet zich meer in de Fransche Moralisten verdiepen, wil hij de humor veroveren, die onmisbaar is om het gelukkig levensgenieten den volke als een ulevelletje aan te bieden.

De specialisten blijken echter hun terrein volkomen te beheerschen. v. Lidth schreef een kostelijk dorst en eetlust verwekkend boekje vol vlotte humor, goeden raad en spottende wenken. Mr. van Balen heeft mij al naar tallooze sigarenwinkels gejaagd, zelfs liet ik in het buitenland naspeuringen doen, om de Ouro de Cuba ‘het meesterstuk van Suerdieck uit Bahia’ te bemachtigen. Helaas tot nu toe tevergeefs, maar ik blijf volharden en hoop voor mijn dood dat wonder tusschen de lippen gehad te hebben. Greshoff causeert over zijn ‘harem’ met boeken en wijst in een historisch overzichtje der Nederlandsche typografie, waar de Sultane's geboren werden en wie tot hunne uiterlijke versiering bijdroegen.

Deze boekjes hebben vooral gemeen een geest van puurheid, van zuivering. Zij toonen aan de ontaardingen de gevaren van booze mengsels, die ontstaan, wanneer het cultureele materialisme overschaduwd wordt door het snobistische sensualisme dat de oorlog naliet. Daarom trekt v. Lidth te velde tegen de Cocktail en zingt de onsterfelijke roem van het klare, onvermengde vocht, daarom kijkt van Balen ietwat minachtend neer op den sigarettenverslinder en toont Greshoff zijn afschuw van het gecoquetteer met lectuur. Zij toonen hun geluk te kennen en kunnen dus als wijze raadslieden met hun wenken velen gelukkig maken. Hun boekjes moeten als vliegende blaadjes hun leer verkondigen.

 

R. EVENTS

12N.V. H.P. Leopold's Uitg. Mij. Den Haag.