Buysse te Brussel gehuldigd
Een viering in drie tijden

ALS deze regelen verschijnen dan is de viering van Cyriel Buysse, te Brussel, bij gelegenheid van zijn zeventig jaren, al een heelen zwerm dagen achter den rug.

Hoe zij is verloopen weet gij allicht: de groote Nederlandsche pers heeft er langer verslagen over gegeven dan de Vlaamsche, die de ruimte voor dergelijke tijdingen zoo vreeselijk krap uitmeet.

Maar misschien waardeert de lezer van Den Gulden Winckel het wel om hier nog een overzicht te vinden van wat er gebeurde in het stadhuis te Brussel, op het banket te Elsene en in de Vlaamsche Club: als wij vieren, dan vieren wij in drie tijden.

De akademische vergadering

De eerste tijd was er een van zeer ernstigen ernst. Van akademischen aard.

Daar werd zeer plechtig en zeer lang gesproken.

Laat ik eerst zeggen dat de Gothische zaal, dat Vlaamsch juweel, waar de akademische zitting plaats had, propvol liep, dat de voornaamste persoonlijkheden uit de Vlaamsche kunstwereld er tegenwoordig waren, alsmede, niet alleen de Vlaamsche en de Nederlandsche pers, maar ook de Franschtalige. Enkele Fransch-Belgische schrijvers waren ook aanwezig.

Dat zijn aanwezigheden van groot belang, moet ge weten: tot dusver trokken de Franschtaligen te onzent zich bitter weinig aan van de Vlaamsche letteren. Er zijn nu teekenen van kentering.

Cyriel Buysse verscheen omringd door prof. Vermeylen, die deftig voorzitten zou; H. Teirlinck, wiens bril flikkeren zou; Lode Baekelmans, die vriendelijk toekijken zou; Herman van Puymbroeck, die een ouderwetschen baard vertoonen zou; Gustaaf d'Hondt, die van Vlaamsche rondheid getuigen zou; Dr. Jan Grauls, die aan Jordaens' palet herinneren zou; F. Toussaint van Boelaere, die aan veel aristokratie doen denken zou, en Jef Mennekens, die, gekroesd, gekruld en gekrold, doen gelooven zou, dat men, door akademisch te vergaderen, eeuwig jong blijft.

Cyriel Buysse nam plaats in een vergulden leunstoel, als ware hij de koning in persoon geweest.

Prof. Vermeylen zette de vergadering in met een woord van welkomhulde aan den jubilaris.

H. van Puymbroeck wees op de sociale beteekenis van Buysse's ongeëvenaarde vertelkunst, welke van het beperkte Leieland een wereld op zichzelf heeft weten te maken, waarin geheel Vlaanderen, met zijn plattelandsche bevolking, is weerspiegeld. Gent verschijnt er slechts op den achtergrond in: Gent, met zijn sociale opstanding, met zijn verbeulemanschte burgerij.

In Buysse's romans spelen de herbergen een groote rol, alsmede de kasteelheer, die enkel wat gebroken Vlaamsch kan spreken en de boeren gedwee wil houden; ook de pastoor treedt er in naar voren.

Na den oorlog zijn de toestanden omgeslagen. De boeren keeren de barons den rug toe. In Buysse's na-oorlogsche boeken teekent dat zich af.

Maar in geen van zijn werken wordt men den invloed van de Gentsche universiteit gewaar. Alleen stoffelijk streven bezielt zijn helden. Buysse levert aldus het bewijs van de volslagen onmacht van het Fransch onderwijs aan Vlaanderen opgedrongen.

Maar boven al die dofheid heeft Buysse, van uit zijn verheven werkkamer, over zijn molen heen, de schoonheid van vele Vlaamsche huizen gezien, de pracht der Vlaamsche natuur, de heerlijkheid der Leie: en ook om die bewijzen van liefde voor Vlaanderen houdt de Vlaming van Buysse.

Gustaaf d' Hondt handelde over Buysse als mensch en als Gentenaar. Buysse's helden leven, omdat Buysse met hen heeft medegeleefd. Zij zijn met humor, nooit met bitterheid geteekend. Het Gentsche leven, met zijn opstandige arbeiders, zijn materialistische burgerij, teekent zich af in Buysse's romans, maar dit vormt niet het beste er in.

Dr. Jan Grauls vertegenwoordigde het katholieke element. Hij sprak plezierig en geestig. Hij zegde niet uit naam van alle katholieken te spreken, maar het als een groot genoegen te voelen, persoonlijk hulde te mogen brengen aan een schrijver die vaak onrechtvaardig is aangevallen. Vooral om dien pastoor in dat ‘Ezelken’ zijn er slagen gegeven. Al dient een katholiek voorbehoud te maken, erkend moet dat Buysse eerlijk is geweest: dit wordt door steeds meer katho-

[p. 300]

lieken getuigd. Buysse heeft het Vlaamsche proza geïnternationaliseerd, zooals K. van de Woestijne de Vlaamsche poëzie. Dat hij, die even goed in het Fransch had kunnen schrijven, zijn eigen Vlaamsch heeft verkozen, is een bewijs van groote liefde voor zijn taal. Hiervoor verdient hij aller dank.

Lode Baekelmans handelde over den groeienden lezerskring van Buysse. Het volk bewondert hem. Na Conscience is hij de meest gelezen schrijver.

H. Teirlinck kon, daar het reeds laat was, slechts bondig wijzen op Buysse's tooneel, dat hij noemde naast het beste van De Tiere. Spreker staat niet aan de zijde van Buysse's realisme, maar dankt hem toch daar hij werk heeft gegeven dat aan het volk den weg naar den schouwburg wijst.

Prof. Vermeylen vatte alle redevoeringen samen in één woord: Leve Buysse!

Hiermede was, nadat de zaal nog gul applaus had gegeven, de akademische vergadering afgeloopen.

Het feestmaal

Op het feestmaal waren ruim honderd vijftig personen aanwezig. De zaal zelf was niet heel gezellig. Maar de gasten brachten weldra de noodige vroolijke stemming.

Cyriel Buysse zat tusschen minister Lippens, uit Buysse's streek afkomstig, en prof. Vermeylen. Mevr. Buysse en verscheidene familieleden zaten mede aan.

't Begon met een leuke toespraak van den voorzitter, die zegde dat het ‘menu’ door de inrichters was vergeten, maar hij zou het dikteeren: Soep op z'n Amerikaansch; Koude forel met Vincentsaus; Jong hamelnierstuk met groenten allerhande; Kampernoeliën badend in een malsche saus; Jong gemest hoen à la Neva; IJs ...

Na die lijst zat de voormelde gezelligheid onmiddellijk mede aan tafel.

Prof. Vermeylen opende de spreekbeurten met een groet aan den heer Lippens, die minister is van verkeerswezen. Hij hoopte dat de minister er in slagen zou om zijn kollega's voor de oplossing der Vlaamsche kwestie, van den bommel- in den sneltrein over te doen stappen. In Cyriel Buysse en diens Nederlandsche echtgenoote zag spreker een symbool van gelukkige samenwerking van Zuid en Noord. Hij wenschte de Noord-Nederlandsche deelnemers welkom en vertrouwde er in dat de intellektueelen uit Nederland en Vlaanderen elkander steeds inniger zullen waardeeren. Dan wees hij op Buysse's aldoor klaarder en klassieker werk, schepping van iemand die in de Nederlandsche letteren de verpersoonlijkte eerlijkheid is. ‘Het baksteenroode gezicht van den zeventigjarige’ zette hem aan te drinken op diens toekomst.

Minister Lippens achtte het voor zich een genoegen en een eer, namens den koning, het kruis van Kommandeur in de Leopoldsorde aan zijn vriend C. Buysse, te mogen uitreiken.

Een donderend applaus begroette die woorden.

Frans Coenen herinnerde eraan, hoe Buysse de Vlaamsche letteren in Nederland heeft binnengeloodst met zijn ‘Biezenstekker’ en er de Van-Nu-en-Straksers heeft bekend gemaakt. Spreker had het ook over de vijftienjaren lange medewerking van Buysse aan ‘Groot Nederland’, noemde terloops en met ontroering Couperus.

Buysse, naar Nederland georiënteerd, is Vlaamsch gebleven. Hij teekent het leven objektief uit. Hij is een ‘sprookspreker’, die het volk heeft begrepen en het beeld heeft opgehangen van wonderlijke barons, half verfranscht en half analfabetisch. Buysse's kunst, vol mededoogen, zachten weemoed en humor, is internationaal.

Prof. Dereul sprak, in 't Fransch, namens de Fransch-Belgische schrijvers. Hij loofde Buysse's objektiviteit en warmte en prees hem zijn eigen taal boven het Fransch te hebben verkozen. Buysse verdient te worden gehuldigd als een meester.

Em. de Bom vertelde, hoe hij Buysse heeft ontdekt, die met sportieven geest, onbesmet door de litteratuur, een brok mannelijk leven met zijn werk heeft gegeven.

Mevr. Van Loon-van den Berge, uit Rotterdam, getuigde hoe de Nederlandsche lezers van Buysse houden, die de dingen bezielt en alzoo verwant is met de Noren.

Reimond Herreman kondigde de stichting aan van een Vrije Vlaamsche Akademie, met Buysse als voorzitter.

Kamerlid Balthazar zegde een officieele viering van den jubilaris te Gent toe.

A.J. Mussche wees op de geweldige tegenstelling tusschen het werk der jongeren en dat van Buysse, hetwelk als van een grondlegger van den Vlaamschen roman moet worden beschouwd.

De heer Van Dishoeck, uitgever van Buysse's werken, bracht den jubilaris een feest-exemplaar van ‘Stemmingen’ en gaf er een van ‘Wat wij in Spanje en Marokko zagen’, aan mevrouw Buysse.

De heer Rombaut, uitgever te Gent, schonk aan den gevierden schrijver een luxe-exemplaar van A.J. Mussche's ‘Studie’ over Buysse.

H. Teirlinck beloofde dat aller liefde Buysse volgen zou en betrok hierbij ook mevr. Buysse.

Dan rees Buysse overeind en zegde geen

[p. 301]

spreker te zijn. Daarom las hij van 't papier. Hij dankte allen, die uit Vlaanderen en die uit Nederland, zijn tweede vaderland. Het eenige wat hij kon doen, meende hij, om de geuite dankbaarheid te verdienen, was verder met de pen te werken: daar was hij reeds mede bezig.

Hierop volgde een ovatie.

Vele telegrammen van gelukwenschen, ook van regeeringszijde, waren toegekomen. Toen het telegram van Mevrouw Karel van de Woestijne werd gemeld, dreef er plots over de zaal een eerbiedige, zeer aandoenlijke stilte.

Intusschen waren ook koude forel, kampernoelie, hoen en ijs verschenen, veroverd en verorberd. En toen het orkest, dat meewerkte, zijn laatste rhythme had doen hooren, trok de heele zaal, door den regen, naar de Vlaamsche Club.

In de Vlaamsche club

De Vlaamsche Club is ondergebracht in een fraai lokaal op de Adolf Maxlaan. Hier voltrok zich de derde tijd van de viering: met zang, deklamatie, muziek en met bloemen.

Toen het laat in den nacht was zijn allen dan huistoe gegaan en is aldaar vast over jubilaris en de jubileerenden groote voldoening komen neerstrijken, wegens een hulde waarop vooral de hartelijkheid had voorgezeten.

JOH. DE MAEGT