Spijkers met koppen

Het ‘publiek’
Zijn ‘kunstzin’

Het ‘publiek’ ... iedereen schermt er mee en niemand weet eigenlijk wàt het woord nu precies aanduidt. Nu lees ik weer dat het ‘publiek’ uitspraak heeft gedaan over het mooiste boek. Het ‘publiek’ heeft n.l. een lijstje gemaakt bij stemming - leve het stembiljet, zoo machtig als 't gebed, dat alles keurig net op orde zet! - van de vijftien mooiste boeken van 1928. De uitslag der verkiezingen ligt naast mij. Precies even redeloos en zinneloos als die-van-die voor de Kamer. Ik weet nog altijd niet wie of wat het ‘publiek’ is. Ik weet alleen nu hoe het is. Mateloos, machteloos stom. Stom in den zin van bête, onpeilbaar bête; stom in den zin van geborneerd, van geestelijk verminkt; van zedelijk onvolgroeid, - stom kortom zooals bij particulieren bijna niet meer voorkomt, zooals men alleen nog maar en bloc is.

Ziehier de uitslag; ziehier wat het ‘publiek’, de veelhoofdige onbekende zonder hart en hersenen, verkiest uit de productie van een jaar:

De meeste punten kreeg Timmerman's Pieter Brueghel, daarna volgde Inger Skram van J. Otherdahl en als derde kwam in aanmerking Kinderen van ons Volk van Anton Coolen.

Verder was de volgorde aldus: 4. Indisch Binnenhuis van Van Wermeskerken; 5. Anna Sward van Selma Lagerlöf; 6. Levenskans van Herman Antonsen; 7. Siempie van Josine Reuling; 8. Ras van Mary Grace Ashton; 9. De splinters van een tooverspiegel van Sigrid Undset; 10. Een levenslied van Agnes van Weel; 11. Moeder Stieneke van Wilma; 12. Moeder's Jongen van Edna Ferbes; 13. Levensmoed van Walpole; 14. Vijf jaar in sneeuw en ijs van Sjef van Dongen en 15. Door liefde bevrijd van Courths Mahler.

Nu moeten ze ons nog verder aan het hoofd komen zeuren met: kunst aan het volk, goede en goedkoope lectuur, openbare leeszalen!

Om aan de lagere instincten van het ‘publiek’ te voldoen, verschijnt er altijd zwijnderij genoeg, ook zonder dat ethische inrichtingen er zich mede bemoeien. En het beetje werkelijk goede dat er ten onzent uitkomt gaat blijkbaar radicaal langs het bevattingsvermogen en de aandacht van het ‘publiek’ heen.

Zulke kinderachtige stemmerijen hebben dus toch hun nut. Al was het maar alleen om als be-

[p. 279]

wijs te dienen voor de stelling dat de schoonheid en verheven speculaties in Nederland door enkele tientallen schuwe verspreide burgers verstaan en gewaardeerd worden. En zij spreken er niet over.

Het ‘publiek’ heeft lak in het quadraat aan wat mooi en hoog is; het ‘publiek’ verlustigt zich aan sappig boerenbedrog van Timmermans tot Courths Mahler toe.

J. GRESHOFF.