De litteratuur in Esperanto
door Martina G. Kramers

II

LAAT ons om een overzicht van de Esperanto-litteratuur te krijgen de publikaties in de verschillende landen eens nagaan en daarbij de oorspronkelike, niet vertaalde litteratuur in 't oog vatten.

In Polen (toen nog een deel van Rusland) kwam dr. Zamenhof het eerst voor den dag, en wel als dichter. Zijn liederen golden de moeilikheid van zijn strijd en de zekerheid van zijn overwinning. In zeer eenvoudige welluidende bewoordingen kleedde hij zijn inspiratie in. Zijn lied La Espero (1892) ‘En la mondon venis nova sento,’ is bij alle Esperantisten geliefd en wordt gezongen op hun bijeenkomsten als het volkslied van Esperantujo (Esperantoland). Naast Zamenhof's gedichten staan zijn prozawerken, de verschillende redevoeringen, waarmede hij de kongressen opende, en zijn brief aan de diplomaten in 1915, waarop hij nog kort voor zijn dood in 1917 een vervolg schreef. Hier ziet men zijn grootheid als vrijdenker, die echter waarlik geen godsdiensthater was, en zijn schone denkbeelden over vaderlandsen mensheidsliefde. Aandoenlik is vooral de geloofsbelijdenis, waaraan hij bezig was, toen de dood hem verraste: ‘Terwijl ik in de wereld der wetenschap alle achting zal verliezen, zal ik evenwel in de wereld der geloovigen daarvoor geen vergoeding vinden, waarschijnlik slechts tegenkanting, want mijn geloof is van gans andere aard, dan het hunne ... Het zou verstandiger zijn, als ik zweeg, maar dat kan ik niet.’

Onder Zamenhof's eerste discipelen vinden wij zijn twee broeders en de dichters Grabowski en Belmont, die de Liro de la Esperantistoj uitgaven en in de officiëele bloemlezing Funda menta Krestomatio van 1896 menig oorspronkelik of vertaald gedicht leverden. Al spoedig bleek, dat de buigzame, schoonklinkende wereldtaal zich niet minder goed voor poëzie dan voor handelscirkulaires enz. leende.

In Rusland was al in 1892 een Esperanto-gezelschap opgericht te Petersburg en de beroemde graaf Tolstoi was onder de eerste beoefenaars der taal. Jammer, dat de publikatie zijner geschriften in ‘La Esperantisto’ de Russiese regering aanleiding gaf om daar te lande de verspreiding van dat tijdschrift te verbieden. Wel zijn de werken van Turgenev, Gogol en Puchkine vertaald, maar er waren geen schrijvers van werken in 't Esperanto. Dit is tans anders geworden, A. Tolstoi en anderen schrijven in de ‘Heroldo de Esperanto’ en vele kommunisten schrijven in het blad ‘Sennaciulo.’

Van Frankrijk begon de triomftocht van het Esperanto door de wereld, en dat land leverde ook veel bijdragen tot de opbouw en het gebruik der taal. De mathematicus Bourlet wist de firma Hachette voor het uitgeven van tijdschriften, leerboeken en litteratuur te interesseren en de Touringclub de France van het nut ener wereldtaal te overtuigen. Prof Boirac, de rector der universiteit van Dijon, werd de eerste president van het Taalkomitee en maakte propaganda voor het Esperanto op wetenschappelik gebied. Hij vertaalde o.a. de Monadentheorie van Leibniz.

Dr. Valiene schreef de oorspronkelike romans Cu li? (Zou hij?) en Kastelo de Prelongo en vertaalde het een en ander uit de klassieke letterkunde, o.a. de Aeneïde:

 
‘Armojn mi kantas kaj viron, unua el bordoj Trojanaj
 
Kiu elvenis, fatale pusita, kaj gis Lavinujo,
 
Lando itala, longtempe tra tero kaj maro vagadis,
 
Dia de volo; car lin persekutis Junona kolero.’

Men ziet het: de avonturen van de Trojaanse held laten zich even goed en in dezelfde maat in de allermodernste taal bezingen, als in het oorspronkelike.

Wie aanvankelik het meest deed voor het populariseren van het Esperanto in Frankrijk, dat was de markies L. de Beaufront. Hij was het, die reklame maakte voor de taal, haar bekend maakte aan waardigheidsbekleders in staat en kerk, het eerste kongres van Esperantisten der gehele wereld te Boulogne sur Mer in 1905 heeft voorbereid en aan dr. Zamenhof een légion d' honneur heeft bezorgd. Het zal steeds onbegrijpelik blijven, hoe hij later zijn houding zo geheel heeft kunnen wijzigen, dat hij in 1907 het Ido in plaats van het Esperanto als wereldtaal is gaan propageren, hetgeen een moeilike strijd van verscheiden jaren heeft veroorzaakt.

Uit het Frans werden vertaald een paar werken

[p. 245]

van Balzac, Mérimée, de Maistre, Eekhoud en Barbusse. Al dat vertalen stond Jean Forge tegen. ‘Moeten wij nu altijd vertalen?’ zeide hij, ‘zullen wij niet liever ons eigen land ploegen? Zullen wij niet onze eigen spijze klaarmaken? Goed, maar wij moeten met verstand huishouden. Eerst moeten wij de eters en gebruikers aan de letterkundetafel hebben zitten. Wij kunnen maar niet dadelik olifanten of motorploegen kopen of huren om onze grond te ploegen. Wij moeten aanvankelik tevreden zijn met ijverige, brave werkpaarden. En wie van u ontevreden is met die paarden, welnu, laat die zelf de ploeg trekken. Misschien zal hij het handiger en steviger doen ...’ En toen schreef hij de originele romans Abismoj en Saltego trans Jarmiloj. In het eerstgenoemde schildert hij in vlotte, vloeiende taal de geestelike afgronden der ongelukkige liefde. Hij had al van zijn tiende jaar af Esperanto geschreven en was er nu in geslaagd een boeiende roman samen te stellen. Maar in het twede boek, dat in een grote sprong tweeduizend jaren overspringt, laat hij zijn geestige fantazie de vrije loop en brengt de moderne beschaving in aanraking met de Romeinse maatschappij ten tijde van keizer Nero. Een Franse professor heeft een soort van stralen uitgevonden, waarmee men niet alleen de afstand maar ook de tijd doorvliegen kan, en in een wonderbare auto komt hij met zijn gezin in de tuin van een Romeinse patriciër op de Palatinus terecht en komt bij deze en bij keizer Nero op visite. De Engelse gouvernante, Miss Snob, heeft juist deze tijd en plaats uitgezocht, daar zij Quo Vadis heeft gelezen. Dan vernemen wij de kritiek van Petronius op de wonderlike barbaren en zien hoe Tigellinus door de vuurwapenen en de gramofoon wordt overbluft. Kortom, het is een zeer vermakelik boek, in glashelder Esperanto geschreven, dat de letterkunde aardig verrijkt.

In België werd reeds in 1897 de eerste Esperantoklub te Brussel opgericht en in 1902 werd een Esperantoblad uitgegeven. De stad Antwerpen toonde haar internationaal karakter door reeds twee malen het Wereldkongres der Esperantisten te herbergen. Uit de Vlaamse letterkunde werden stukken van Conscience en anderen vertaald en Kaatje van Spaak opgevoerd. Voor het kongres van 1928 heeft het Belgies Esperanto Instituut een bloemlezing in twee flinke delen uitgegeven, de Belga Antologio, die verscheidene stukken uit de Vlaamse en de Franse litteratuur bevat, waarbij natuurlik Verhaeren en Maeterlinck niet vergeten zijn. Nu kan men de legende van Uilenspiegel van Decoster ook in 't Esperanto lezen en zich aan de avonturen van Reintje de Voste goed doen. Bovendien is België een dichter rijk, die in 't Esperanto Amo kaj Poezio bezingt. Dat is Jan van Schoor. Hoor maar, hoe hij zingt:

 
‘Ne brilu tiel gaje, sun'
 
Ne flustru dolêe, vento:
 
En mia koro de l' autun'
 
Resonas jam la plendo.
 
 
 
Funebron portas mia kor'
 
Kaj mi tutsole ploras:
 
For estas si, por ciam for,
 
Si, kiun mi adoras.

Nederland was al vroeg bij de Esperanto-beweging. In 1896 kwam het eerste woordenboekje uit en in 1899 begon Dreves Uiterdijk de taal te onderwijzen, zodat hij in Hilversum spoedig de eerste Esperantobond oprichtte en de Holanda Pioniro uitgaf. Tans hebben wij drie landelike en verscheiden plaatselike bonden en het maanblad Holanda Esperantisto (ƒ 2.75 p.j.) wordt in Amsterdam geredigeerd, Brinkstraat 7. In de wereldbiblioteek, die door Hirt & Sohn te Leipzig is uitgegeven, heeft H.C. Mees het een en ander uit de Camera Obscura en H.J. Bulthuis De kleine Johannes van v. Eden vertaald.37 Beiden schrijven ook originele werken in 't Esperanto; van Mees is er La Kauzo de Senlaboreco, waarin hij de bevolkingsteorie van Malthus helder uiteenzet om de stijgende werkloosheid te verklaren, en Bulthuis is een der beroemdste schrijvers in Esperantujo door zijn hedendaagse romans, die elk een eigenaardige ondertitel hebben ontleend aan de Griekse mythologie. De eerste was Idojde Orfeo (Zonen van Orpheus); dit boek werd door de Akademie bekroond en door de Literatura Mondo als een belangrijke aanwinst der Esperanto-letterkunde beschouwd. Het bevat de avonturen van een stel drielingen, talentvolle zonen van een tijdelik aan verstandsverbijstering lijdende artiest, die tenslotte elkander vinden op een Kurhausavond te Scheveningen en door middel van het Esperanto ook hun vader en moeder terugvinden. Naast de fantastiese inkleding zijn in dit verhaal aardige genreschilderstukjes van Groningse dorpsbewoners en realistiese beschrijvingen van Haagse achterbuurten te vinden, die het zeer lezenswaardig maken. De twede Esperanto-roman van Bulthuis is Jozef kaj la Edzino de Potifar, Idoj de Merkuro kaj Eroso (Joseph en de vrouw van Potifar, kinderen van Mercurius en Eros). Ook deze werd door de kritiek gunstig ontvangen, en bevat evenzeer schilderingen van het Haagsche straatleven. Onlangs is verschenen

[p. 246]

La vila Mano, Idoj de Cereso (De harige Hand, kinderen van Ceres), waarin de zeden en gewoonten der Groningse boeren worden geschetst, terwijl een geheimzinnig symbool van het sprekend geweten er een rol in speelt. In de maak is nog Idoj de Marso, maar bij ons weten is dit nog niet gedrukt. De heer Bulthuis heeft zich ook verdienstelik gemaakt door het schrijven ener Esperanto-bloemlezing met verklarende woordenlijsten, een vertaling van de Aventuroj de Robinsono Kruso naar Campe en een leerboek, welke arbeid wel niet tot de litteratuur behoort, maar zeker ook nog telkens bijdraagt om de schrijver in kwaliteit van sekretaris der Nederlandse Esp. eksamen-kommissie in de gelegenheid te stellen vele Esperanto-diploma's uit te schrijven.

In den Haag is een bloeiende Esperanto-groep, waar de heer en mevrouw Isbrücker een grote rol spelen. Zij hebben Akbar van P.A.S.v. Limburg Brouwer vertaald, schrijven vaak in het orgaan der Universala Esperanto Asocio en spreken en vertalen op veeltalige wereldkongressen. Van de heer Ir. J.R.G. Isbrücker is onlangs verschenen Evoluo de Telefonio, waarmede hij deelneemt aan het verspreiden van wetenschappelike litteratuur in de wereldtaal. Mevr. C.M. Roskes-Dirksen en de heer Adelbert Smit hebben gedichten geschreven en Mej. C. Vermeer uit Zutphen een gedicht, Zamenhofaj Pensoj, dat door haar zuster op muziek gezet is. Mevr. Roskes en mej. Vermeer zijn beide op de in Barcelona gehouden Floraj Ludoj (jeux floraux) bekroond.

De naam van Nederland heeft een goede klank in Esperantujo en buiten onze grenzen zijn onze Esperantisten bekend door de plaats, die de heer en mevr. Insbrücker in het bestuur der internationale Esperantobeweging innemen en door de voordrachtsreizen van de heer A. Smit. In het land zelf wordt ijverig gewerkt aan het brengen van Esperanto op de scholen en het houden van Esperanto-eksamens voor diploma A (bekwaamheid) en B (onderwijs geven).

In Nederlands Indië wordt aan het Esperanto gedaan in Banjoewangi, Celebes en Sumatra door korrespondentie en een afdeling van de U.E.A. De heer P.W. van den Broek heeft twee Javaansche volksverhalen vertaald, Devi Angreni en Mak Miah, die in de Heroldo te Keulen verschenen zijn en nu met het Chinese verhaal, Ribelemaj Virinoj, (Opstandige Vrouwen) het Hindoese Sakuntala en een paar Arabiese verhalen uit de Duizend-en-één-nacht in de bundel Oriento verschenen zijn. Het bizonder nationaal karakter van elk verhaal komt hier prachtig uit.

De Verenigde Staten en het Britse Rijk hebben reeds in de eerste jaren geestdriftig deelgenomen aan de beweging voor de wereldtaal en menig algemeen kongres geherbergd. Dit is het welsprekendste antwoord aan hen, die maar altijd de meest verbreide bestaande taal tot algemene verkeerstaal willen maken en steeds zeggen: ‘Indien gij een wereldtaal wilt, waarom neemt gij dan geen Engels?’ In het grote Engelse taalgebied ondervindt men maar al te goed, dat dit ondoenlijk is, en men legt zich met ijver toe op de studie van het Esperanto. De heer John Merchant uit Manchester is voorzitter van de Universala Esperanto-Asocio en talrijk zijn de leerboeken en onderwijs- en letterkundige bijdragen, die het Britse Rijk levert. De meest bekende oorspronkelike Esperanto romans zijn die van H.A. Luyken voorzitter der schoolkommissie ener zendelingschool, die in vlotte stijl door boeiende verhalen de lof van het protestantisme verkondigt in zijn Paulo Debenham Mirinda Amo (Wonderbare Liefde) en Stranga Heredajo (Vreemde Erfenis) en een schets geeft van de godsdienst van het oude Babylon in Pro Istar, zijn hoofdwerk. Hier wordt een samenzwering beschreven van heidense priesters tegen de aanhangers van de Jehovadienst in het land Ur, waaruit een drama voorvloeit, in hetwelk alle menselike hartstochten woest tegen elkander botsen. De historiese waarheid, de meesterlike karakterbeschrijving der personen en de bevalligheid en glans van stijl en taal geven dit boek een plaats onder de allerbeste originele Esperantoromans. De kritiek in alle Esperantobladen is eenstemmig in de lof van dit werk. Verder is er veel uit de nieuwere Engelse en Amerikaanse litteratuur vertaald; zes novellen van Edgar Allan Poe, het Schetsboek van Washington Irving, novellen van Rider Haggard, Ruskin, Wagnalls, H.G. Wells enz.

Duitschland werd het twede vaderland van het Esperanto, toen het dr. Zamenhof hielp aan een orgaan, eerst in Neurenberg door L. Einstein en later met financieële steun van W. Trompeter uitgegeven. Vertaald werden Goethe's Faust door N. Barthelmes, een bizonder goede, getrouwe vertaling, Peter Schlemihl van Chamisso door Wüster, de gedichten van Heine door Pillath, Struwelpeter en een menigte volksliederen die in bijeenkomsten op de bekende wijze vaak gezongen worden; verder novellen van Paul Heyse, Theodor Storm en Wilhelm Hauff enz.

 

(Wordt vervolgd).

37Bulthuis vertaalde tevens ‘De Leeuw van Vlaanderen’ en ‘Keizer en Galileeër’, welke werken door Thieme te Zutphen werden uitgegeven.