[p. 247]

Duitsche Debutanten
De wedloop naar den nieuwen roman

BEHALVE in het gezegend Nederland (waar men, gelijk bekend, altijd 10 jaar ten achter is, al beweren de hardnekkigen ook, dat we gerust mee kunnen doen) verschijnen er over heel de beschaafde wereld dagelijks een aantal min of meer belangrijke prozawerken. Men schijnt genoeg te hebben van de hegemonie der Lyriek en heeft haar onverbiddelijk met al haar classicistische romantische er expressionistische requisieten de deur gewezen. Men heeft weer bemerkt, dat men in een werkelijkheid leeft, die honderd maal zoo interessant is, en derhalve het uit- en nabeelden overwaard. Men wordt geboeid door temporeele (en daarmee analoge historische) verschijnselen, door de vragen van den dag; men is gegrepen door de lotgevallen van groepen en personen. De tijd maakt kunstenaars; en voor persoonlijkheden, die zich nu niet angstvallig terugtrekken, is hier opnieuw een kans, even groot als die was tijdens de renaissance en in de tweede helft der 19de eeuw. Waren voor den oorlog de droomers, de metaphysici, de dichters de leidende figuren, zoo zullen het nu de reporters zijn, de kroniekschrijvers, de romanciers. Van alle zijden reageert men. Het is een internationaal concours, een wedloop naar den nieuwen roman.

Het eerste wat echter opvalt, is de debâcle van literair West-Europa. Men kan niet meer mee. Althans, wij zien twee nieuwe kampioenen de leiding nemen; de een een kersversch jong athleet, die voor het eerst in het strijdperk uitkomt; de ander een stokoud recordhouder, die echter het geheim van den phoenix schijnt te bezitten en door en door verjongd mee naar den prijs dingt; de een Amerika, de ander Rusland. - Duitschland en Frankrijk, die eertijds met gemak de eeretitels haalden, spannen zich ook nu wel weer in, maar men ziet duidelijk, dat ze hun jeugd achter den rug hebben en zeker een of meer ronden later dan de rest de finish zullen bereiken.

Dit over de totale stand van zaken. -

Beschouwt men nu Duitschland afzonderlijk, en maakt men een vergelijking binnen de grenzen, dan valt het resultaat ook al weer niet mee. De debutanten van thans (en hiermee worden bedoeld niet alleen zij, die hun eerste werk publiceerden, maar überhaupt allen, die staan aan 't begin eener literaire carrière) kunnen het niet bolwerken tegen de nog bestaande oudere generatie's: die van Wassermann, Schnitzler, de Mann's, e.a. of die van Döblin Brod, Edschmid, c.s. Van eenige vernieuwing kan men ternauwernood spreken. Men gaat wat de kunstvormen betreft, vrijwel de gebaande wegen der traditie, iets minder zwaar-ouderwetsch-Duitsch, iets lichter en sierlijker, meer cosmopolitisch. Psychologische oorspronkelijkheid is evenmin groot; men acht blijkbaar na Brod, Frank en Thiess het terrein meer dan verkend. De stilstand is dan ook onmiskenbaar. Het eenig-opvallende in het werk der beste jongeren is de algemeene poging, zich te bevrijden van na-oorlogsche cynisme en decadentie, en in een nieuwe richting van denken en voelen te sturen, wat intusschen het heerschend (onder-)bewustzijn van onmacht en verval duidelijk manifesteert. Doch de resultaten blijven gering; en de oorzaak hiervan moet wellicht allereerst gezocht worden in het volslagen gebrek aan collectiviteit, aan bindende en meesleepende idealen en ideeën. Ieder kenmerk van generatie ontbreekt. De aëra van naturalisten, realisten en expressionisten is voorbij. Geen sterke persoonlijkheden, geen centrale figuren, rondom welke een intens en vruchtbaar leven ontstaan kan - een aantal talenten in verstrooïng, dat is alles. Men bevindt zich onloochenbaar in Duitschland op een doodsch en dor punt van overgang, zij het niet van voor-ondergang. Want ook al verschijnt er nog eens een Remarque, het geheel heeft toch bedenkelijk veel weg van een vuurwerk dat afgeloopen is en waar voor het laatst een draaiende hooge zon knetterend uiteenspringt. -

Ondertusschen dienen een drietal debutanten te worden genoemd.

 

Van Arnold Bronnen ontving ik ter aankondiging Film und Leben Barbara la Marr (Ernst Rowohlt Verlag, Berlin; 1928).

Niet het moderne van deze geschiedenis, die zich afspeelt in en om het opkomend Hollywood en waarin levende personen als Zukor, Lasky, Fitzmaurice en Douglas Fairbanks een rol spelen, drukt op dit merkwaardig boek het stempel der moderniteit. Bronnen schreef historische novelle's die even nieuw van uitdrukking zijn. Zijn kracht ligt in een genadeloos tempo, in een onverwachte verbijsterende variatie van intrigue's, in een ijskoude snijdende wijze van verhalen. Overal ontbreekt het hart; geen zenuw krimpt samen,

[p. 248]

geen wimper trilt; geen gevoel breekt in tranen of weldadige toorn. Met een wiskundige, spelende zekerheid en een quasi-indifferentie tevens worden de levensgebeurtenissen der romansujetten geconstrueerd. Tijd voor zielkundige opmerkingen wordt den lezer niet gelaten; conclusie's worden niet getrokken. Men moet eenvoudig mee in den ban van dit wreede en koude verhaal. Bijwijlen lijkt het een cynisch spel, de beschreven wezens marionetten die lijdzaam de hun opgedrongen rol vervullen; maar steeds weer moet men zich lezend bekennen, dat de menschelijke natuur (de lagere menschelijke natuur) in al deze handelingen onmeedoogend juist voorhanden is; dat men zichzelf en allen herkent in de brute eerzucht, de strijd om bezit en de animale lust dezer menschen. Bronnen heeft voor geen enkel feit een verzachtende spot; medelijdend cynisme, dat veelal een masker is van teergevoelige en kwetsbare karakters, is hem vreemd. Zonder eenige terughoudendheid analyseert hij. Zijn oogen zien scherp, en hij verzwijgt niets van het geziene. Hij schuift het in het harde licht en wijst er tot overmaat naar. - En toch is hij nergens schaamteloos; toch kan men zijn boek nooit onzedelijk noemen; ieder begin van pornographische streeling verhardt oogenblikkelijk tot ongenaakbare oprechtheid. Juist dit is het, wat Bronnen redt van de blaam der sensatie. Zijn haten en schoffeeren is te waarheidslievend; zijn erotiek te genadeloos en te vol van bijtend oordeel. Ziehier, met de exactheid en snelheid zijner opzet, een moderne mentaliteit, die een kunstwerk, een vorm van leven ken scheppen.

Toch - men aarzelt om dit leven volledig te noemen. Het artistiek-intellectueele heeft verre de overhand op het menschelijke. Niet dat wij weekhartigheid wenschen - in godsnaam niet! - Maar ook in den ongenadigsten kunstenaar willen wij de gevoelsnuance; wij willen geen verharding, bij al onze bewondering voor hardheid. En deze gevoelsnuance is, althans nu nog, in Bronnen's werk zoek. Hij schrijft louter met een vaardige hand en een geniaal observatie-vermogen. Doch in de complete scheppingsdaad mengt zich ook de factor van het hart, dat zijn geheimzinnige sporen in het nieuwe, tot leven gekomen organisme, het kunstwerk, heeft na te laten. De sporen van deze ontroering ontbreken in Bronnen's werk. Hij ontstelt, maar sleept niet mee; hij zet ons voor feiten, maar suggereert niet. Men verkeert voortdurend in angst dat de koude spanning zal verstarren tot een zielloos procédé. Van dezen angst om het kunstwerk dient Bronnen ons te bevrijden. Zoolang hij dat niet kan, mogen wij hem enkel beschouwen als een begaafd en krachtig representant eener bepaalde moderniteit, die wel belangstelling, maar geen onverdeelde bewondering wekt.

 

Een geheel andere natuur, minder geniaal, en menschelijk de volkomen tegenpool van Bronnen, is Balder Olden, die in den laatsten tijd vrij snel achtereen een aantal opvallende romans publiceerde. (Universitas; Deutsche Verlags-Aktiengesellschaft, Berlin; 1928 en daarna).

Zijn nieuwste boek is ‘Das Herz mit einem Traum genährt’ (1929), dat evenals voorgaande (Flucht vor Ursula, Kilimandscharo) een rijke en gevoelige menschelijkheid vertoont, die des te verrassender is onder de algemeene overmaat van virtuose en briljante cerebraliteit, die overal ten toon gespreid wordt. Hier is een inniglevend en snel ontroerd wezen, dat met open oogen en open zinnen de wereld der verschijnselen doorschrijdt, zich verbaast, en lacht, goedig spot, lichtzinnig wordt bijwijlen, maar nergens onbarmhartig of harteloos. - Warm en levend, zooals hij zelf moet zijn, geeft hij warme, levende menschen; wat daarbuiten is, negeert hij. Onder zijn bewegelijke actieve aandacht wordt de wereld, die hij beschrijft, nieuw, jong als in Eva's bruidstijd. In de natuur, de landelijke en vrije natuur, verlustigt hij zich met een eindelooze belangstelling en voorkeur; beter nog kan men zeggen, dat hij een intuitieve liefde bezit voor al het natuurlijke en primitieve, die bevruchtend de woorden doortrekt en zijn scheppingen hun zonnige glans verleent. - Zoolang Olden maar op deze intuïtie voor het onbedorvene en oer-krachtige afgaat, boeit hij ongewoon. Doch waar zij hem verlaat, en hij alleen met literaire memorie schrijft, verzwakt eensklaps het echte gevoel; zoo staan er ook in ‘Das Herz mit einem Traum genährt’ eenig fragmenten zonder leven; het verhaal zelf is dan eentonig, de figuren verliezen hun relief. - Een dergelijk verstandsprocédé is dan ook slechts weggelegd voor het gescherpt en altijd waakzaam waarnemingsvermogen der Bronnens. - Doch voor 't overgroote deel van zijn roman handhaaft zich Balder Olden in ontvankelijke menschelijkheid. Gevoel voor een natuurlijke orde der dingen, de instinctieve Bejahung van het leven spreken uit iedere bladzij, verlaten hem zelfs niet, waar hij zijn gegeven catastrophaal laat eindigen. - Zielkundige en maatschappelijke problemen vallen vanzelf weg. Olden bouwt dan ook geen karakters; hij legt geen zielelevens bloot; hij toont enkel ongecompliceerd leven: boomen, bergen, meren en weiden, vleeschelijke vormen en concrete gestalten en dat in hun geheimen samenhang. Innerlijke hartstocht en beweging liggen in de uiterlijke beeltenis vervat. Vrouwenfiguren als Niëves en Cilli uit ‘Das Herz ...’ blijven onvergetelijk;

[p. 249]



illustratie
Interieur van Karel van de Woestijne te Sinte-Maertens, Laethem

mannen als Praxmarer en Ayala komen ons na, worden ons sympathiek. En wie menschen oproept, wier leven ons eensklaps ter harte gaat, heeft het spel eigenlijk al gewonnen, zelfs waar, als hier, het gegeven vrij conventioneel was: een ingenieur verliest zijn jonge vrouw, en meent in een tweede huwelijk met een ander, waarin hij de beminde gestorvene terug denkt te kennen, den gebroken droom voort te kunnen zetten, tot de ontnuchtering volgt, en langzaam en moordend tot vernietiging overslaat. - Nu is het een meer voorkomend feit, dat jonge hedendaagsche schrijvers zich zeer weinig zorgen maken over hun onderwerp, maar zich des te meer erop toeleggen om de binnen het gekozen kader mogelijke détails uitvoerig, scherpzinnig of suggestief te doen zijn, al naar de persoonlijke neiging van den auteur is. Balder Olden wist zijn verhaal sterk en bewegelijk te maken met herinneringen. Fragmenten als die van het jonge huwelijk van Niëves en Praxmarer in het argentijnsche oerwoud, de uittocht, de terugkeer en het moederschap van het natuurkind Cilli, het leven op de oostenrijksche boerderij, en tenslotte de sleepende cocaine-vergiftiging, waardoor Praxmarer het ontwaken uit den droom tracht te weren en te vergeten, zijn te overtuigend om als bloote fictie alleen te worden aanvaard. - Het pleit voor Balder Olden, dat hij deze mogelijkheden zoodanig wist te verwerken, dat zijn geheele roman daardoor de blaam der onwaarschijnlijkheid ontgaat; en waar dit verwerken bovendien geschiedde met een beheerschte weekheid en een milde ironie, die gunstig afsteken bij de koele en knappe hersen-kunst van vele tijdgenooten, kan men den schrijver dubbel dankbaar zijn, dat hij zijn alleszins belangwekkende ervaringen niet angstvallig voor zich heeft gehouden.

 

Tenslotte is er nog van Joe Lederer, ‘Das Mädchen George38 (Universitas; Deutsche Verlags-Aktiengesellschaft; 1928), een boek, dat om meer dan één reden de aandacht verdient.

 

Wanneer wij de uitgevers mogen gelooven, hebben wij hier te doen met het debuut van een 20-jarig jong meisje. Het feit op zichzelf - een zoo jonge romancière die een voldragen boek schrijft - is al interessant; en nog belangwekkender wordt het, wanneer het de roman is van een jong meisje over een jong meisje, en als zoodanig een onbewuste apologie. - Een kort resumé van den inhoud moge volgen:

- Het meisje George is de dochter van François, die hoewel hij door zijn geboorte gevrijwaard had kunnen blijven van den strijd om 't bestaan, te veel fantast is met altijd nieuwe en ontstellende plannen om in de koesterende schoot der familie te blijven leven. Hij loopt weg en wordt onterfd. - Van dezen rusteloos op zijn goed gesternte vertrouwende vader erft George een aanvankelijk luchthartig aanvaarden der omstandigheden; als dochter van François en als modern jong meisje, zoo denkt zij, is het succes in de wereld haar verzekerd; maar, zij is eerzuchtig, en het moet niet te lang duren: ‘Je suis pressé,’ heeft zij met reuzenletters boven haar bed geschreven. - Wat haar vader echter door zijn groot hart gelukte, nooit te versagen, dat mislukt George, door deze gebiedende haast en haar kleine meisjeshart. Langzaam komen de ontnuchteringen; de vrijheid om zich in de wereld te bewegen, brengt haar lasten en verantwoordelijkheden mee; in de eene na de andere aspiratie ontgoocheld, is zij tenslotte blij, dat de familie van haar vader zich over haar ontfermt, om aan haar goed te maken, wat zij aan den uitgestooten zoon misdreven heeft. Doch zoodra de bedilzieke tante zich eens bitter over den geliefden dooden vader uitlaat, loopt

[p. 250]

het meisje George, wier trots nog te groot is, weer weg, de armoe verkiezend boven deze smadelijke weelde. - Gelukkig helpt een vriend; en George wordt secretaresse van een veertiger, die de helft van zijn levensdagen ziek ligt, en in de andere helft hard werkt om na zijn dagtaak volop plezier te kunnen maken. Weldra is George deelgenoote van zijn leven; zij helpt hem, verpleegt hem, beheert zijn zaken en zijn geld; en eindelijk, als Gil, door zijn sloopende koortsen aangevallen, het niet lang meer dreigt te zullen maken, geeft zij zich hem, om hem het afscheid van de dingen lichter te maken, en in de erkenning dat er boven deze liefdesovergave geen begeerlijker eerzucht is. - Buiten verwachting herstelt Gil. Doch als het meisje George droomt van een eindeloos geluk, dat zij voortaan met den geliefden zal deelen, volgt de laatste ontgoocheling. De man, die als zooveel anderen oneindig meer is bedorven door de vrijheid der moderne vrouwen dan deze zelf, lacht om zulk een kinderlijk-ouderwetsche liefde, en zoekt overal, waar hem de gelegenheid wordt geboden, verstrooïng bij anderen. Dan rest het meisje George niets dan met een vernield leven weg te gaan; haar eens zoo begeerde vrijheid, het onafhankelijk denken en eigengerechtig handelen mag zij behouden; doch het heeft voor haar geen zin, nu de man, het trots alles onmisbare centrum, uit haar bestaan is geweken, en zij de intuïtie van haar vrouwelijke natuur, die eindelijk bovenkwam, niet mag volgen.

De apologie van dit boek is daarom onbewust, omdat Joe Lederen zelf waarschijnlijk volstrekt niet beoogd heeft een pleidooi te voeren voor den terugkeer tot het eeuwig-vrouwelijke. Zij geeft, intusschen met een onmiskenbare bewustheid van de tegenstrijdigheden der huidige liefdemoraal, slechts de geschiedenis van een jong meisje; doch door zijn opzettelijkheid vervult dit verhaal misschien zijn kleine taak van document humain beter dan vele tendentieuse werken van onze dagen. Het is, of op bepaalde tijden bepaalde gedachten zich via het kunstenaarsbrein weten te incorporeeren; en ofschoon dit wel wat grootsch klinkt voor de kleine roman van Joe Lederer, moet deze zijn ontstaan toch wel aan een dergelijk proces hebben te danken. De op zichzelf niet groote tragedie van het meisje George is, dat voelen wij, geen uitzonderingsgeval, maar integendeel de tragedie van oneindig velen, die alle aangeleerde levenstheoriën van zakelijkheid, zelfstandigheid en scepticisme gaarne zouden laten varen voor het van ouds beroemde eeuwig-vrouwelijke: andersoortig dan den man te zijn, bewonderd, veroverd en bemind te worden, om van haar kant den andersoortigen man als geliefde en meester te vereeren. - Deze conclusie geeft aan het boek een

illustratie
Van links naar rechts: Modest Huys; Georges Minne; Gustave van de Woestijne; Valerus de Sadelaer; Karel van de Woestijne; de secretaris der gemeente Laethem, Van den Abeele.

diepen en belangrijken achtergrond.

Dat intusschen de oplossing van het probleem, dat Joe Lederer, tegen wil en dank wellicht, heeft gesteld niet aan haar is, maar aan tijd en tijdgenooten, spreekt wel vanzelf. - Men behoeft van een 20-jarige jonge dame geen nieuw systeem van ethiek te verwachten! - De taak, die Joe Lederer op zich nam, was het schrijven van een roman; zij volbracht die met charme, geest en gevoel. Haar karakters zijn scherp, ten voeten uit, volledig, haar dialogen bondig en gevat: een debuut dat er zijn kan, en dat typisch is voor den tegenwoordigen tijd bovenal, waarin psychische en artistieke vroegrijpheid meermalen verrassend samen blijken te gaan.

THEUN DE VRIES

38Reeds in 't Nederlandsch vertaald.