Zonderlingen in de Samenleving
Natuurmensch en Uitvinder

Friedrich Griese, Winter. - ‘De Spieghel’, Uitgeversbedrijf, Amsterdam.
Sherwood Anderson, Arme Blanke. - 's-Gravenhage, H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij.

MEN spreekt soms over toevallige ontmoetingen in de literatuur, daarmee doelend op motieven, die door twee schrijvers op dezelfde wijze werden behandeld, zonder dat de eene van den anderen heeft afgeweten. De toevallige ontmoeting op mijn schrijftafel, van deze beide boeken, het een van een Duitscher, het andere van een Amerikaan, is niet minder merkwaardig. Niet alleen zijn deze beide romans, ontstaan aan weerskanten van den Atlantischen Oceaan, aan elkaar verwant door zekere motieven, maar het onderwerp zelve, het gansche gegeven, is vrijwel hetzelfde, terwijl zij in een ander opzicht ook als tegenhangers van elkaar kunnen doorgaan.

Hun overeenkomst bestaat hierin, dat in beide gevallen de hoofdpersoon een soort oermensch is, die te midden van de zoogezegde samenleving, zich door zijn eigenaardige reacties onderscheidt. Beiden verlangen naar een vrouw, maar kunnen haar niet dan na lang aarzelen benaderen, ja moeten haar eerst door onwaardige handen bedreigd zien, eer ze zelf handelend durven optreden. In beiden leeft, niettegenstaande hun geringe gezelschapskwaliteiten, de milde hulpvaardigheid van den sterke, de onbewuste altruïstische aandrift, die het ontstaan van elke samenleving moet hebben gekenmerkt, voor de verscherpte strijd om het bestaan hen had bedorven.

Hun tegenstelling krijgen ze hierdoor, dat in den Duitschen roman de oermensch geplaatst wordt te midden van een soort patriarchale samenleving, een klein gehucht van boeren-hofsteden, ver weg van onze beschaving, ergens aan het begin der tijden. De Amerikaan gaat niet zoo ver terug als de Europeaan; het begin van zijn beschaving ligt veel dichter bij; zijn held beweegt zich te midden van het industrieel ontwaken der Vereenigde Staten.

Maar wat dan weer aan beide eigen is, dat is het eenzaam leven van die uitzonderingsmenschen, die hun tijdgenooten domineeren en het niet of maar half weten, dat is hun bevrijding door den instinctieven kant van het leven, de bevrediging in het huwelijk, dat hen in staat stelt hun zedelijk evenwicht te herstellen. En door deze laatste bijzonderheid zijn beide een even scherpe reactie tegen de moderne cerebraliteit, die eerder ontbindend werkt.

Alvorens echter de parallel verder door te trekken, is het gewenscht over elk boek in nadere bijzonderheden te treden.

 

* * *

 

De roman van Griese begint met een voorspel over den knecht op Kroog, een der weinige hoeven, die het afgelegen gehucht de Lange Buurt - het was zelfs geen dorp - vormden. De boeren uit de Lange Buurt zijn in hun intellectueele ontwikkeling nog maar weinig gevorderd; de handen zijn veel vlugger dan het verstand. Dit verklaart waarom de boer op Kroog er niets van begrijpt als zijn eenige dochter er vandoor gaat met den knecht, wanneer haar vader haar aan het verstand brengt, dat zij oud genoeg is om te trouwen en een bruidegom voor haar aanduidt.

Als een soort spelonkbewoners leven de boerendochter en de vreemde knecht in de bosschen, die de Lange Buurt omgeven, tot ze ten slotte op een duistere wijze - denkelijk wegens het stelen van een of ander voertuig - aan hun einde komen. Hun achtjarige zoon wordt door de oude vroedvrouw opgevangen in het bosch en naar den grootvader gebracht. Hij is het, die later boer wordt op Kroog, en Jona heet.

Hij is het die, opgegroeid te midden van de natuur, alleen geleid door zijn instinct, gelijk een jong dier, zijn voedsel heeft moeten zoeken, vertrouwd als hij is met de natuurverschijnselen, die eerst verontrust wordt door een nieuwe, geheimzinnige ster, die aan den hemel

[p. 113]

is verschenen en dien zomer een droogte meebrengt welke rampspoedig wordt voor de boeren der Lange Buurt. De Herfst blijft even ongunstig; het weinige, dat de droogte gespaard had, wordt door een geweldigen storm, gepaard met overvloedige regens, vernield. Het voedsel wordt schaars; tot overmaat van ramp wordt de Lange Buurt geteisterd door een leger van ratten, dat zelfs het vee in de stallen aanvalt. Daarop treedt een onmenschelijk strenge winter in, die de sneeuw huizenhoog ophoopt.

Het is tijdens dien winter, terwijl de Lange Buurt, als honderden jaren te voren, toen ze door een aardverschuiving werd weggeveegd, weer een strijd op leven en dood aangaat met de natuur, dat Jona, eveneens op leven en dood, met Thord vecht om Grita. Jona had Grita lief, maar kon het haar niet zeggen. Grita had Jona lief, maar kon zich niet ongevraagd geven. Voor ze elkaar hadden gevonden, gebeurde een soort ongeluk: Thord, die Grita als vrouw begeerde, overviel haar op het veld en rukte haar kleeren af, meenend, dat Jona haar dan niet meer zou willen hebben. Grita die zich onteerd achtte, beloofde op Thord's hoeve te zullen komen wonen, maar zij heeft zich tevens voorgenomen zoo te handelen, dat de gansche Lange Buurt kan zien, dat zij zijn vrouw niet was. Eer het zoover kwam, daagde Thord Jona uit tot een tweegevecht en werd verslagen. Jona spaarde zijn leven, maar nauwelijks had hij den rug gekeerd, of Thord wilde hem met een dolk te lijf. Gelukkig waakte Jona's trouwe hond en beet den sluiper den strot door.

Kort daarna was het laatste eten opgebruikt in de Lange Buurt. De boerenzoons waren uitgerukt naar beter oorden; maar zij kozen de verkeerde richting en kwamen om. Jona had zich een slede vervaardigd en ski's. Voorzien van het hoogst noodige, koos hij de andere richting, die waaruit de voorjaarswinden waaien, die de sneeuw doen smelten. Als er nog ergens vrije aarde ligt, zal hij ze in die richting vinden. Op den hoogsten heuvelkam maakte hij halt, om een laatsten blik te werpen op de Lange Buurt. Hij dacht: ‘Wat is een muur, uit bout en leem en steen gevoegd, wat een dak, stroo-overdekt? De aarde zal hij weer zien, als hij terugkomt ...’

Het verwondert mij niet, dat dit werk reeds met twee letterkundige prijzen werd bekroond. In zijn gebonden eenvoud, is het het somber epos van den strijd, dien de primitieve mensch heeft gevoerd tegen de elementen, ten tijde, dat het christendom nog maar pas het heidendom had vervangen. De mystieke natuuraanvoeling, het geloof in de kracht van moeder aarde, die steeds nieuw leven wekt, waar de een of de andere calamiteit het heeft weggevaagd, heeft Griese op meesterlijke wijze weergegeven. Van dit boek gaat een synthetische kracht uit, die aan het verhaal kosmische proporties verleent. De mensch, de natuurmensch treedt er uit te voorschijn in al zijn glorie en al zijn hulpeloosheid, eenerzijds heer en meester over veel dingen, anderzijds, niet meer dan de aardvorm en even kwetsbaar, in het geweldig bedrijf van 't heelal.

 

* * *

 

Gansch verschillend, natuurlijk, is de detailleering van den Amerikaanschen roman. De oermensch van Sherwood Anderson's boek is de zoon van den landlooper uit een klein stadje in den Staat Missouri. De sympathieke knaap, die tot zijn tiende jaar het grootste deel van zijn tijd heeft verslapen, wordt opgenomen in het gezin van den stationschef, wiens vrouw bovenmenschelijke krachten inspant om zijn verstandelijke vermogens in beweging te krijgen. Zij slaagt er maar half in. Eerst jaren later herinnert de jonge man zich haar lessen. Hij vermijdt te gaan zitten, omdat hij weet, dat hij dan indommelt en zijn tijd verdroomt. Zelfs als hij niets te doen heeft, blijft hij heen en weer wandelen ten einde wakker te blijven, omdat hij weet anders geen mensch onder de menschen te zullen worden, gelijk zijn pleegmoeder hem heeft voorspeld.

Die droom van een mensch te worden onder de menschen, dat verlangen om aan de eenzaamheid te ontkomen, drijft Hugh Mc Vey de Staten rond, van stad tot stad. Maar de muur tusschen hem en zijn medemenschen groeit dagelijks hooger, doordat hij het zintuig mist om met hen in voeling te komen. Ten slotte wordt hij telegrafist in een klein afgelegen station en verdoet er zijn tijd met de studie van de mechanica in toevallig gevonden boeken. Het duurt niet lang of in het kleine nest doen over den eenzamen telegrafist de meest fantastische verhalen de ronde. De meest spitsvondige inwoners meenen, dat het een uitvinder is, die daar door kapitalisten is geplaatst om een uitvinding te doen.

Amerika bevond zich toen in de beginperiode van haar industriekoorts. In het Oosten werden door ondernemende mannen in weinig tijds ontzaglijke fortuinen opgebouwd. In Bidwell, de standplaats van Hugh Mc Vey, woonde een ondernemend jongmensch, dat den plaatselijken bankier en de drie andere geldmenschen der stad weet te betrekken in een combinatie om de uitvinding van den telegrafist uit te buiten. Het jongmensch, Steve Hunter, weet dan nog niet of de telegrafist een uitvinding heeft gedaan, maar hij heeft vertrouwen, boezemde aan de anderen vertrouwen in en kreeg de beschikking over geld. Eerst dan begaf hij zich naar Hugh Mc Vey en sloot met dezen een contract over de uitvinding. Gelukkig wilde het toeval, dat Mc Vey wel degelijk aan een uitvinding dacht. Maar was dit voor het enthousiasme van Steve Hunter wel onontbeerlijk?

De eerste uitvinding van Mc Vey, een koolplantmachine, wordt een mislukking. Ondertusschen heeft Hunter echter reeds zijn bankierscapaciteiten verder ontwikkeld, zoodat er steeds meer geld voorhanden was en Mc Vey aan nieuwe machines kon denken. De tweede maal werd het een volledig succes. Fabrieken rijzen op, duizenden arbeiders kwamen zich in de stad vestigen, die zich zienderoogen uitbreidde. En overal in het land greep de industrialiseering op dezelfde koortsachtige wijze om zich heen. De handbedrijven werden te gronde gericht, evenals de individuen, die ze uitoefenden en zich niet konden aanpassen. Het zijn futiele drama's in het episch bedrijf van den industriereus. Naarmate hij rijker werd, werd Mc Vey ook eenzamer. Hij werd verliefd op de dochter van zijn voornaamsten commanditaris, Clara Butterworth. Maar hoe zou een jonge dame zich kunnen inlaten met een onbehouwen kerel als hij, dacht hij. Ten slotte werd de jonge dame door een soort oplichter beleedigd en in een aandrang van ridderlijkheid kon de uitvinder zijn schuchterheid overwinnen.

Mc Vey had een vrouw, weldra schonk zij hem een kind; maar daarmee was de toenadering tot zijn evenmensch niet volledig. De strijd tusschen den ouden tijd en den nieuwen was voor hem aanleiding tot innerlijke verscheurdheid. Zijn uitvindingen vergemakkelijkten den arbeid van den eene, maar ze waren tevens oorzaak, dat duizenden anderen in de fabrieken verproletariseerd werden. Men wilde hem een verbetering doen aanbrengen aan de uitvinding van een concurrent, waardoor hij een anderen uitvinder het brood uit den mond zou nemen. Het sociaal bewustzijn was wakker geworden in hem en fnuikte zijn scheppingskracht. Eerst als zijn vrouw hem wees op den anderen ontvoogdingsstrijd, dien de

[p. 114]

volgende generatie zal voeren, keerde de rust terug in zijn gemoed.

Hoewel veel minder zuiver in bouw en uitwerking dan het vorige, neemt ook dit boek een schoone vlucht en schetst op treffende wijze een uiterst merkwaardige episode uit den strijd van den mensch tegen de stof. De adem der eeuwigheid, die als een zucht gaat door de bladzijden van den roman van Griese, wordt in dien van Sherwood minder sterk gevoeld, maar ook hier staat men tegenover een grootsche conceptie, die dit boek verre boven de alledaagsche productie verheft.

 

KAREL LEROUX