Spijkers met koppen

Knokken en Kunst
Het vuistrecht der modernen

De heer Camille Mauclair is door zijn soortgenooten plat en bot genoeg bevonden om buitenlandsch lid van de Belgische Academie te worden. Als de heer Camille Mauclair zoo doorgaat komt hij ook nog wel eens in de Académie Française.

Ik heb eens nauwkeurig nagegaan wat ik al zoo in de litteratuur en de kunstkritiek aan domme, laffe en onedele individuen ken. Het zijn er nog al wat, maar de heer Camille Mauclair spant toch de kroon.

Hij zegt niet: ik begrijp niets van de moderne kunst; want dan zouden wij antwoorden: goddank, het zou er slecht met de moderne kunst uitzien, wanneer een sukkel als gij er wèl iets van begreep. Neen, de heer Camille Mauclair zegt: ‘de moderne kunst - dat generaliseeren is al zoo intelligent! - is onzinnig, leelijk, liederlijk en bovendien boerenbedrog. Die “moderne” schilders worden door Duitschland betaald om de heerlijke, pure, transparante “esprit latin” te bederven en te vernietigen; bovendien zijn het allemaal métèques, bolsjewisten, pederasten, flesschentrekkers en andere klanten voor de bajes.’

Om zijn eigen volkomen geestelijk onvermogen te verbergen, schroomt die meneer niet om, en bloc, alle kunstenaars, die in nood en angst, een nieuwe vorm zoeken, op de laaghartigste wijze te belasteren. Dit is symptomatisch. Niet zoo brutaal, niet zoo door en door gemeen als Mauclair, maar toch in denzelfden trant praten alle ‘kenners’ die van toeten noch blazen weten en die zich voor hun botheid schamen. Het komt nooit in de heeren op,

[p. 111]

dat zij ongelijk zouden kunnen hebben, dat zij er niet op ingericht zouden zijn om de bedoelingen der jonge kunstenaars te verstaan en te erkennen. Neen, het zijn altijd de jonge kunstenaars. die ongelijk hebben, die idioot en onwaarachtig, ezels of charlatans zijn.

De heer Camille Mauclair, die behalve geborneerd ook nog ontdaan van de allerprimitiefste noties van fatsoen is, heeft te Brussel een voordracht gehouden. En daarin werkelijk een maximum hoeveelheid vuil geloosd. Gelukkig niet zonder protest. Krachtdadig protest. En niet van enkele enthousiaste jongelingen op een relletje belust. Rustige, ernstige schrijvers, schilders, critici zijn er heen gegaan met sonore fluiten gewapend. Menschen van rond vijftig, met gevestigde reputaties, zijn, walgend van zulk een zedelijke en intellectueele verwording, in het strijdperk getreden. Er is geroepen, geschreeuwd, gefloten, gevochten. De agenten zijn er bij te pas gekomen. Er zijn manifestanten verwijderd: de politie beschermt natuurlijk de ‘officieele’ grootheden, die, in goede hoede, lasteren en liegen mogen, dat het een lust is. Dat is nu eenmaal een van de aantrekkelijkste voorrechten van het baantje van minister, diplomaat of academicien.

Wat mij in deze affaire van ganscher harte verheugt is: dat er gefloten en gevochten is. De belangstelling in geestelijke zaken is dus nog niet geheel en nog niet overal verloren gegaan. Er is dus nog drift, gloed, offervaardigheid ... Zoolang men knokt om kunst is alle hoop nog niet verloren. Wordt er in Nederland wel eens gebakkeleid om een schilderij of een gedicht?

Het zon misschien net iets voor Nederland-Frankrijk zijn om, gezien het éclatanre succes te Brussel, den heer Mauclair voor een tourneetje uit te noodigen. Hij is op het niveau der leden en voor Manifestaties behoeft men niet bang te zijn. Bij ons slikt men alles, zelfs Frédéric Lefèvre.

 

J. GRESHOPF