Ingezonden

Zeer geachte Heer Redacteur,

IN ‘Den Gulden Winckel’ 9 (20 Sept. 1928) komt de volgende passage voor: ‘Onlangs heeft een collega in een tijdschrift een artikel geschreven over Gorter, een artikel waaruit blijkt, dat hij alles van dezen dichter uit realistisch standpunt bekijkt. Dat is de kracht van den schoolmeester. Het blijkt, dat hij Gorter niet snapt. Op zichzelf is dat niet erg, maar wèl erg is, dat hij er een artikel over schrijft en voor de jeugd is het 't ergst, want hij is aangewezen om uit te leggen, wat hij zelf niet begrijpt.’ (Sprekende met een leeraar M.O.).

Ieder, die gewoon is de artikelen te lezen, welke over Nederlandsche letterkunde verschijnen in tijdschriften, weet dat ik die collega ben.

Nu vind ik het niet ruiterlijk dat iemand die zijn naam niet noemt een aanval doet op een ander, die wèl bekend is. Is die aanval bovendien ook nog zóó, dat er een verkeerde indruk wordt teweeg gebracht, dan wordt de zaak een graadje erger. Want uit mijn artikel blijkt nergens, dat ik alles van dezen dichter uit realistisch standpunt bekijk. Ik sprak n.l. alleen over zijn revolutionnaire poëzie.

Mijn bedoeling met genoemd artikel was aan te toonen, dat de kuddegeest (en die bestaat ook bij leeraren!) maar steeds doorgaat mooi te noemen wat inderdaad leelijk is. Er is eenige moed toe noodig om in de letterkunde zich boven dien kuddegeest te verheffen. Of nu op grond hiervan iemand mag gebrandmerkt worden als een leeraar die ‘aangewezen is om uit te leggen, wat hij zelf niet begrijpt’, waag ik te betwijfelen. Indien de leeraar M.O. met wien U praatte, werkelijk zoo'n kraan in zijn vak is, dat hij aan anderen, in dit geval aan mij, een testimonium paupertatis mag uitreiken, dan zal het hem geen moeite kosten aan te toonen dat, wat ik in mijn artikel leelijk en dwaas noemde, inderdaad mooi en goed is. Ik twijfel er niet aan of U zult hem daartoe wel in de gelegenheid willen stellen.

Overigens getuigen de uitingen van den leeraar M.O., die U te woord stond, van een buitengewoon enghartige en bekrompen opvatting van de veelomvattende taak van den leeraar Nederlandsch. Op dit punt wil ik gaarne ook wel eens nadere toelichting geven.

 

U bij voorbaat dankend heb ik de eer te zijn

 

Uw dw. dr.

F.C. DOMINICUS