Lauzun
Minnaar, Opeler en Soldaat
Een nieuwe uitgave van zijn Levensherinneringen
Mémoires du Duc de Lauzun. - Préface et notes par m. Edmond Pilon. Chez Henri Jonquières. Editeur. Paris 1928.
EEN hoedanigheid zal men aan al die wufte en lichtzinnige figuren uit de XVIIIde eeuw, de galante tijd bij uitnemendheid, toch niet ontzeggen: het is dat zij den dood hebben in de oogen gekeken, met een glimlach op de lippen, met een kranigheid die eerbied en bewondering afdwingt.
Daar hebt ge nu Lauzun, ‘le beau Lauzun.’ Slechter reputatie zal men al moeilijk vinden: een lichtmis, een losbol, een vrouwenverleider, een speler, een geldverkwister; een middelmatig soldaat, al heeft hij, zooals trouwens al deze aristocraten van het oud régime, wel blijken van persoonlijke dapperheid gegeven; op politiek gebied iemand die een dubbelzinnige rol heeft gespeeld, een gewezen aristocraat die partij voor de revolutie kiest om eigen belangen te dienen en persoonlijke veeten uit te vieren ...
Maar als hij tegenover de revolutionnaire rechtbank staat, dan krijgt le citoyen Biron, ci devant de Gontant Biron, duc de Lauzun, een andere allure; dan striemt zijn hooghartige ironie den accusateur public, Fouquier Tinville, de antwoorden in het gelaat. En als men hem den volgenden dag uit het gevang weghalen komt, voor den laatsten tocht naar de ‘fille à Guillotin’, vindt men hem vóór de gedekte tafel, het glas in de hand. Zijn laatste dronk geldt den cipier, die het fatale nieuws brengt: ‘Tiens, bois: tu dois avoir soif au métier que tu fais!’
Toen de mémoires van Lauzun, in 1822, dertig jaar nadat de auteur zijn hoofd op het schavot gelaten had, in druk verschenen, - exemplaren in handschrift waren reeds sedert geruimen tijd, doch steeds heimelijk, in omloop - was het een schandaal, in de hooge wereld van dien tijd. De gloed, die in deze bladzijden laaide, was nog niet heelemaal gedoofd; sommige van de daarin vernoemde en gecompromitteerde dames leefden nog. De tijdgenooten, de mooie dames van onder de Restauratie, die René en Adolphe gelezen had-
Portret van LAUZUN door Brun
Uit de collectie Armand Brun
den, konden, door deze mémoires, in het voorbeeld van haar doorluchtige mama's en grootmama's, een verontschuldiging voor eigen zwakheidjes vinden.
Madame de Genlis, die in haar jonge jaren toch niet van zoo'n onbesproken levenswandel was geweest, was zooniet de eerste, dan toch de heftigste, om tegen deze schandelijke en lasterlijke uitgave te protesteeren. Volgens haar was dit niets anders dan een infaam libel, bestemd om het hof van Louis XVI te discrediteeren. Men vroeg zelfs aan den toen almachtigen minister Talleyrand, de publicatie te verbieden.
Talleyrand, die niet slechts een fijn diplomaat maar ook een spiritueel politicus was, verbood niemendal. Hij publiceerde een mooien brief in den Moniteur, om te verklaren dat het werk niet authentiek was. Zoo bespaarde hij aan zich zelf een radicaal optreden, en wist tevens aan het schandaal allen ernstigen grond te ontnemen.
Nu is het een feit dat wij met de mémoires uit die periode voorzichtig moeten zijn. Nooit werden er zooveel valsche gedenkschriften gefabriceerd of, - wat nog erger is, want dan eerst worden de klemmen en wolfijzers gevaarlijk - zooveel echte gedenkschriften vervalscht en verknoeid, als in die jaren na de Fransche revolutie, toen de politiek er zooveel belang bij had, aan sommige feiten en gebeurtenissen een kleurtje te geven. Vooral bij alles wat op Marie-Antoinette betrekking heeft, is dubbele omzichtigheid geboden.
Maar de mémoires van Lauzun zijn echt: er zijn te veel redenen van psychologischen aard - om van de andere niet te spreken - die aan de authenticiteit doen gelooven. Daarom echter hadden wij graag gezien dat Edmond Pilon, in zijn verder zoo keurige inleiding, wat meer zaakrijke bizonderheden over het door hem uitgegeven werk had verschaft: over de omstandigheden waarin Lauzun dit werk aanving, over de in omloop zijnde afschriften vóór dat het in druk verscheen; over de wederwaardigheden van het handschrift of van de handschriften, tijdens de dertig jaar, die er verliepen tusschen den dood van den auteur en de publicatie in boekvorm.
Zelfs indien wij aan de echtheid van deze mémoires gelooven, wil dat niet zeggen dat wij zoo maar voetstoots moeten aannemen alles wat er in wordt verteld. Authentiek achten wij ze wel, doch daarom niet meer betrouwbaar dan zooveel andere gedenkschriften, waarin de auteurs steeds gewoon zijn de dingen van hun eigen standpunt te bezien en voor te stellen. Heel scherpzinnig weet Edmond Pilon uit te maken wat wij eigenlijk dienen te gelooven van de legende over de betrekkingen die er tusschen Lauzun en de koningin Marie-Antoinette zouden hebben bestaan. Wij weten dat Lauzun een seducteur en een charmeur is geweest. Met ‘le duc de Richelieu’ en ‘le maréchal de Saxe’, om zelfs van zijn naamgenoot ‘le grand Lauzun’ niet te spreken, wiens liefdesavonturen aan het hof van Louis XIV zooveel ophef maakten, is hij een der groote Don-Juanfiguren van zijne eeuw. Ook in zijn gedenkschriften ontmoeten wij die bonte rij vrouwenportretten, zooals wij die alleen bij Casanova aantreffen, van allerlei rang en stand en landaard, groote dames en meisjes uit het volk, prinsessen van het tooneel en uit de wereld der galanterie. Ook hem, zooals bij Casanova, zijn zijn liefjes trouw gebleven in de slechte dagen, tot in de gevangenis en in de schaduw van het schavot.
Alles, in deze mémoires, legt het er op aan te toonen hoe vreeselijk ingenomen de koningin toch met den schrijver was; welk een ongewoon belang zij in hem stelde; hoe zij hem allerlei avances deed, die nog veel meer laten veronderstellen dan de, toch niet al te bescheiden, auteur reeds uitdrukkelijk zegt. IJdelheid is trouwens het gebrek dat deze, anders vaak zoo tintelend spiritueele, bladzijden vaak ergerlijk doet worden. Marie Antoinette was coquet en behaagziek; dat een zwierig cavalier als Lauzun, een ‘homme à la mode’,
haar het hof maakte, heeft voorzeker haar vrouwelijke ijdelheid gestreeld. Wellicht heeft zij hem aanvankelijk aangemoedigd ook. Maar wij weten eveneens dat hij zich enkele scherpe terechtwijzingen op den hals heeft gehaald, toen hij opdringerig werd; er zijn bewijzen van zijn ongenade, toen hij een zekere grens overschreden had.
Edmond Pilon toont hoe de gevoelens van den afgewezen minnaar in haat zouden verkeeren. Dat affront zal hij noch vergeten, noch vergeven. Geleidelijk, vooral na zijn verhouding met de marquise de Coigny die eveneens door vrouwelijke jaloezie gedreven werd, wordt hij een der hardnekkigste tegenstanders van de koningin. Van dan af vinden wij hem in de omgeving van den hertog van Orléans, den lateren Philippe Egalité, waar op alle mogelijke wijzen tegen het hof wordt geïntrigeerd.
Het verwondert dan ook niet dat wij, bij het uitbreken van de revolutie, Lauzun onder de eerste jacobijnen aantreffen. Met den hertog van Orléans moet hij verantwoordelijk gesteld worden voor de bloedige opstootjes te Versailles, in October 1789. Later wordt hij generaal van de Conventie. Hij strijdt eerst tegen de Oostenrijkers, dan tegen de opstandelingen in Vendée. Maar wij wezen er reeds op: hij was geen schitterend soldaat. Hij was toen 46 jaar oud, geblaseerd, zonder geestdrift, zonder overtuiging. Wat was zoo'n generaal Biron, een ci-devant, vergeleken bij de jonge generaals van de jonge Republiek, een Hoche, een Kleber, een Marceau! Zijn weelde, zijn uitspattingen, zijn maîtressen, wat een tegenstelling met zijn soldaten, ‘sans pain et sans souliers!’ Hij bleef een man van het oude régime, die aan de puriteinen van het Comité du Salut Public geen vertrouwen inboezemen kon. In Juli 1793 wordt hij in zijn hoofdkwartier aangehouden en gevankelijk naar Parijs overgebracht. Het was een korte weg, van het Palais Royal met zijn intrigues, naar de ‘prison de l'Abbaye’, waar zooveel andere aristocraten hun laatste uur afwachtten. Vijf maanden later, op een kouden wintermorgen, was het zijne beurt ...
Het is jammer dat wij, van den politieken achtergrond waarop dit leven zich afspeelt, minder in de Mémoires zelf aantreffen, - Lauzun was daarvoor al te ingenomen met zich zelf en met zijn liefdesavonturen - dan wel in de inleiding van Edmond Pilon. Zoo hebben deze gedenkschriften eerst al hun interesse voor iemand die reeds eenigszins op de hoogte is van de intieme geschiedenis van dien tijd.
Ook voor de niet geïnitieerden blijft er veel te genieten. Die achttiende eeuwers konden schrijven! hoe luchtig en ongedwongen, hoe levendig, vlug en pikant wordt alles neergepend, dartel en ondeugend, met een zekere hooghartigheid, die niettemin bekoort. Edm. Pilon wijst op de litteraire verdienste van dit werk; hij bewondert Lauzun's talent in het schetsen van vrouwenfiguren, waarbij hij in hem iets van Greuze en Boucher meent te herkennen. Stendhal daarentegen, waardeerde in de Mémoires vooral het psychologisch inzicht, dat zij ons geven van den auteur.
Lauzun is een typisch vertegenwoordiger van de XVIIIe eeuw, die toen met zoo rasse schreden haar ondergang tegemoet snelde. Hij heeft er de gebreken en hoedanigheden van: hij is hoogmoedig, ijdel, verwaand, zelfzuchtig, onbestendig, intrigant; daarbij geestdriftig, ridderlijk en dapper, belust op avontuur, een liefhebber van het gevaar, galant en stoutmoedig, spiritueel, steeds vroolijk en goed gehumeurd: ‘tout le jour aux coups de fusil et le soir souper avec ma maîtresse! c'était le genre de vie qui me convenait le mieux.’
Wij begrijpen den onweerstaanbaren indruk, dien zoo'n karakter op de vrouwen maken moest. Hij was een hartstochtelijk minnaar bovendien: wanneer hij eenmaal verliefd is, laat hij niet los vóór hij zijn doel heeft bereikt. Nu weten wij wel dat er meer ijdelheid, dan werkelijke liefde in het spel is; maar zoo'n volharding mist hare uitwerking niet. Hij volgt de uitverkorene overal, tot zij zich overgeeft; slechts weinigen zullen weerstaan. Niet ten onrechte vergelijkt Pilon de aldus achtervolgde bij een opgejaagde hinde, die ten slotte uitgeput neerzinkt.
Men heeft Lauzun wel eens bij Casanova vergeleken: de punten van overeenstemming, zoowel wat den mensch als het werk betreft, vallen in het oog. Maar beider mémoires hebben niet dezelfde waarde: die van Lauzun zijn voorzeker geestig en goed geschreven; de stijl zou aan menig boek tot voorbeeld mogen gesteld worden; bij dat eenige meesterwerk van brutalen durf en levenskracht, dat de mémoires van Casanova zijn, blijven ze ver ten achter.
Het groote gebrek van Lauzun, wij zeiden het reeds, is zijn fatterigheid. Zeker: Casanova is niet minder ingenomen met zich zelf, niet minder overtuigd van eigen voortreffelijkheid. Doch hij heeft ook een helderen kijk op de werkelijkheid rondom; hij kent de menschen en doorziet ze; hij onderschat de moeilijkheden niet en weet welken weerstand hem wacht. Juist om den brooddronken overmoed waarmee hij de dingen aanpakt, omdat hij dolkoen op allen tegenstand losrent, wordt hij zoo sympathiek en leeft de lezer zoo intens met hem mee. Ook bij Casanova gebeurt het dat hij zich zelf en den lezer bedriegt; maar hij doet het, wij zouden haast zeggen met
zoo'n trouwhartige argeloosheid, dat wij ons graag laten beetnemen.
De fatterigheid van Lauzun belet hem iets anders dan zich zelf te zien; van de milieu-schildering die het werk van Casanova zoo interessant maakt, vinden we bij hem geen spoor. Zooals deze heeft hij nochtans geheel Europa afgereisd; hij heeft krijg gevoerd in Corsica en op de kusten van Senegal, den bevrijdingsoorlog in Amerika meegemaakt; met geen woord rept hij over het landschap, de vreemde menschen, zeden en gewoonten. Zelfs zijn successen bij de dames kunnen niet altijd interesseeren: de verovering kost hem toch geen moeite; ze vallen hem allemaal om den hals alsof dat zoo maar vanzelfsprekend was; eenigen weerstand schijnt hij nooit te hebben ontmoet!
Ach! wij weten dat het hem in werkelijkheid niet altijd zoo voor den wind is gegaan, doch dat vertelt hij liever niet. Wel stemt het den lezer ten slotte een beetje gemelijk, die opsomming van al zijn ‘bonnes fortunes’. Casanova doet het beter: met wat een bittere vrijmoedigheid bekent hij b.v. niet zijn schandelijk misavontuur met La Charpion, te Londen!
Kenschetsend is het ook, dat wij meer milde menschelijkheid vinden bij den beruchten Venetiaan. En als mensch, èn als auteur, maakt de ‘grand seigneur’ Lauzun maar een klein figuur tegenover den plebejer en den berooiden avonturier. Wij wezen er reeds op hoe bij den afgewezen minnaar de liefde voor Marie Antoinette in haat verkeerde. Casanova kende wel wrok over een teleurstelling, maar geen koel berekenenden haat. Ploerterig bijna, vinden wij de houding van Lauzun, tegenover zijn vroegere maîtresse, Aimée de Coigny, die, opgesloten in de Saint Lazaregevangenis, André Chénier tot zijn mooi gedicht La jeune Captive inspireerde, en van wie enkele brieven aan Lauzun, als bijlage van dit boek, werden afgedrukt.
Edmond Pilon, onder wiens leiding deze nieuwe reeks: ‘Jadis et Naguère: les hommes, les faits, les moeurs’, wordt gepubliceerd, heeft zich op voortreffelijke wijze van zijne taak als uitgever gekweten. Hij is een geleerde en tevens een artist, zooals geen ander op de hoogte van alles wat de XVIIIe eeuw aangaat. Wij kennen van hem een ongemeen fijn verhaaltje over de laatste dagen van Watteau, dat eenvoudig een klein meesterwerkje is; en een gansche reeks studies over den galanten tijd zijn niet minder te waardeeren.
Zoo kon deze taak moeilijk aan bevoegder hand worden toevertrouwd. Zijn inleiding bezit al de eigenschappen om ons de hier aangeboden mémoires van Lauzun te doen waardeeren. Geen blinde liefde bezielt hem voor zijn auteur, hij schrijft er over met een beminnelijken glimlach, die toegevend voor gebreken en dwaasheden maakt. Edm. Pilon schildert met fijne, teere trekjes, als pasteltoetsen; zoo savoureere men in zijn Inleiding dat portret van Amélie de Boufflers, de geëffaceerde figuur der wettige echtgenoote van Lauzun: zacht gracieus en met een waas van melancholie. Of hoe hij in een paar volzinnen het park van Montmorency, het prachtige eigendom der maréchale de Luxembourg evoqueert, waar Watteau had geschilderd en Jean Jacques had gedroomd. Het is een gansche beschaving die voor ons oprijst. En daar tegenover, eveneens in een paar volzinnen geschetst, het milieu van het Palais-Royal, waar wij de schaduw van Choderlos de Laclos ontmoeten - den genialen schrijver van dat onbekende meesterwerk Les Liaisons dangereuses; - die wereld van spelers, avonturiers en intriganten, waar politieke kuiperijen, losbandigheid en satanisme hand in hand gaan en die, als beeld van een ondergaande maatschappij, aan het hof van Nicolaas II doet denken.
Dit fijne aanvoelingsvermogen van den uitgevergaat gepaard met een soliede, degelijke geleerdheid, waarvan vooral de zaakrijke nota's blijk geven. Eenige mooie illustraties, interessante bijlagen, een bondige bibliographie en register, voltooien dit in alle opzichten zoo aantrekkelijke boek.
PAUL KENIS