Kroniek der vertalingen

David Garnett, Zeemans Thuisvaart. Vertaald door N. van Krimpen-Brunt. - A.A.M. Stols, Maastricht.

DIT boekje brengt ons den schrijver Garnett veel nader, dan met de lectuur van zijn Lady Fox het geval was. We hebben destijds over dat andere boek eveneens verslag uitgebracht. Door het extravagante van het geval werkt het verbluffend: een gehuwde dame, die plotseling in een vos verandert en aldus aan haar steeds aanhankelijken echtgenoot veel miserie berokkent. Men zoekt naar de bedoeling, die men achter zulk gek gegeven vermoedt. Men vorscht naar de diepere beteekenis waarvan het verhaal slechts de litteraire symboliseering zou zijn. Men gist en waagt zich aan allerhande veronderstellingen, behalve die eene, natuurlijk, dat de auteur zulke buitensporige dingen alleen uit pure grappigheid zou hebben geschreven.

Zeemans Thuisvaart is in dit opzicht minder bedrieglijk. Hier ligt het meer voor de hand, dat de bedoeling van den auteur in de eerste plaats is geweest een leuk verhaal te geven. Zulk op het eerste gezicht bescheiden doelwit is voor deze tijden belangwekkend genoeg om te worden onderstreept. Het is een zeldzaamheid dat iemand zich in de eerste plaats er op toelegt onderhoudend te zijn, in stede van gewichtig te willen doen of diepzinnige dingen te verkondigen. Toch is onderhoudend zijn voor een boek steeds een kwaliteit op zichzelf geweest, die den voorrang diende te hebben op vele andere.

Het ware evenwel verkeerd uit wat voorafgaat te besluiten dat Zeemans Thuisvaart een leuk verhaal is zonder meer en uit geen ander oogpunt dan dat van het onderhoudende kan worden beschouwd. Het boek heeft nog andere kwaliteiten, waarop we met grooter gemak zullen kunnen wijzen na den korten inhoud te hebben meegedeeld.

 

* * *

 

In 1858 ontscheept kapitein William Targett als passagier te Southampton, in gezelschap van een negerjongen en een papegaai. In den trein naar Poole groeit dit gezelschap met een eenheid aan, als de negerjongen uit een mand een negerkindje te voorschijn haalt dat tusschen twee en drie jaar oud is en Sambo heet. De negerjongen zelf ontpopt zich in Poole als een negermeisje, nadat Targett voor haar een compleet uitzet van Engelsche dame heeft gekocht. Op dat oogenblik verneemt de lezer ook dat de negerjongen, die Tulip heet, de vrouw is van Targett en Sambo het zoontje is dat zij hem schonk. Later komt men ook te vernemen, in den loop van een tamelijk fantastisch verhaal, dat Tulip de dochter is van een negerkoning uit Dahomey, waar Targett haar onder zeer bewogen omstandigheden heeft vandaan gehaald. Thans gaat hij de zee voor goed vaarwel zeggen en zich als herbergier vestigen in een klein dorp van zijn geboortestreek, het graafschap Dorset. Dat herbergierschap voelt hij als een soort roeping en het blijkt later dat hij als waard van de Zeemans Thuisvaart werkelijk zijn roeping heeft gevonden. De zaak bloeit en wegens zijn gulle rondborstigheid is Targett in de gansche streek weldra aangeschreven als een uiterst sympathiek figuur. Hetzelfde kan niet worden gezegd van Tulip. Hoewel de kleine negerprinses zorgvuldig alles vermijdt waaraan haar medeburgers aanstoot zouden kunnen nemen, blijft een deel der bevolking, vooral het vrouwelijke element, haar vijandig gezind. Tulip en Sambo mogen zich niet alleen in het dorpje begeven of ze worden achterna gezeten, gescholden en bedreigd. Tulip stoort zich daar niet veel aan, en blijft voorzichtigheidshalve in Targett's nabijheid. Aan diens liefde en de aanwezigheid van haar zoontje heeft ze genoeg. Erger wordt het, wanneer haar heidensche opvattingen te staan komen tegenover de eischen van het christendom, waaraan zij door de omstandigheden genoopt wordt zich aan te passen. Dan eerst beginnen haar angsten. Na verloop van tijd krijgt ze een tweede kindje, een meisje, Huba, dat evenwel sterft en volgens christengebruik wordt begraven. Tijdens den nacht gaat Tulip echter een kommetje melk en speelgoed plaatsen op het grafje, zooals men pleegt te doen in haar land ten gerieve van de geesten der overledene kindertjes. De heidensche praktijken verwekken natuurlijk schandaal. Zoolang ze Targett heeft blijft Tulip

[p. 315]

vrijwel volkomen gelukkig; maar Targett wordt eerst op de paarderennen bestolen, waardoor hij zoo goed als geruïneerd is en kort daarop in een bokswedstrijd, waarbij gemeenheid werd gepleegd, wordt hem de schedel verbrijzeld. Daarop volgt spoedig Tulips ondergang. Om te beletten dat Targett's familie haar het kind afneemt, vlucht ze naar Southampton, in de hoop daar te kunnen scheep gaan met bestemming naar haar vaderland. De kapitein wil echter onder geen voorwaarde een vrouwmensch aan boord nemen, maar verklaart zich ten slotte bereid den kleinen Sambo mee te nemen en hem bij Tulip's neef, prins Choodaton van Dahomey, te brengen. Liever dan hem in een Engelsch weeshuis te zien terecht komen, waar hem als nikker niets dan leed te wachten staat, laat de moeder haar jongentje vertrekken. Na eenigen tijd al bedelend te hebben rondgezworven, komt zij opnieuw terecht in Zeemans Thuisvaart, waar de nieuwe waard haar in dienst neemt om het vuilste werk te doen. Daar zij thans niet meer als dame, maar vrijwel als slaaf tegenover de blanke gemeente stond, nam de hostiliteit der bevolking spoedig geheel af. Tulip zelf verwonderde zich weinig over dat alles. ‘Want ze had geleerd waar haar plaats was in het leven en ze deed er haar plicht héél goed.’

 

* * *

 

Naast de boeiende eigenaardigheid van het onderwerp en de kostelijke vertelkunst van den auteur, is de groote aantrekkelijkheid van het boekje de fijngevoeligheid waarmede de eigenaardige psychologie van het negerprinsesje onder de blanken wordt ontleed. Fijngevoeligheid kenmerkt het werkje op vele plaatsen. Te beginnen met de opdracht, die het wijdt aan den uiterst fijn besnaarden romanschrijver George Moore. Verder door het motto, twee verzen van Donne: Perfection is in unity, prefer One woman first, and then one thing in her. Met de eenigszins onbehouwen figuur van den oud-kapitein en herbergbaas Targett, die in menig opzicht aan Timmermans' Pallieter doet denken, maar reëeler is, kontrasteert de kiesche behandeling van de figuur van Tulip op bewonderingwekkende wijze. Nergens slaat de fijngevoeligheid over tot sentimentaliteit, geen enkel oogenblik verflauwen de schrijnende situaties tot weekelijkheid. Garnett beoefent trouwens een zeer eigenaardige techniek. Zijn tragiek geeft nooit aanleiding tot misbaar of zwaarwichtigheid. Hij behandelt haar op dezelfde luchtige wijze als den humor. Met het meeste gemak springt hij trouwens van het een op het andere en zonder uiterlijk ontroerd te lijken, kan hij de schrijnendste dingen zeggen, zooals b.v. den slotzin, die we geciteerd hebben aan het eind van de samenvatting. We kunnen dien kant van zijn kunst niet beter vergelijken dan met die van Charlie Chaplin. Zooals in de filmen van Chaplin geven sommige details uit Garnett's werk blijken van de diepste menschenkennis. Boven allen haat en bitterheid uitgegroeid, kent hij geen genade en kan hij met treffende juistheid in één enkelen trek de schaduwzijde van een karakter naast de lichtzijde doen uitkomen. Zoo kon hij niet nalaten, ter wille van de waarheid, op de laatste bladzijde, als het uur der afrekening is gekomen en het slot van de som moet worden gemaakt, even er op te wijzen dat, hoewel Targett steeds in den vollen zin des woords goed is geweest voor Tulip, het toch aan haar bruidschat was dat hij zijn welstand en zijn vrijwel zorgeloos leventje had te danken. Op het oogenblik dat voor haar begint het rampspoedig hoofdstuk van haar leven, wordt door die nauw te speuren toespeling de vraag opgeworpen of de kleine Tulip niet oneindig meer heeft geofferd aan Targett, dan Targett aan haar. Het antwoord op die vraag kan niet twijfelachtig zijn, wat de tragiek der laatste regels nog verhoogt. En toch werkt dit geweldig ontroerend slot niet terneerdrukkend. Hoeveel levensbejahung, hoeveel onverwoestbare levenskracht en gedegen berusting tevens spreken niet uit de woorden: ‘want ze had geleerd waar haar plaats in het leven was en ze deed er haar plicht héél goed’? Pakkend is het, als het slot van Chaplin's Circus, waar Charlot het geluk nastaart, waarvoor hij niet in de wieg was gelegd, spijtig tot in 't diepst van zijn gemoed, maar niet gebroken, en ten slotte weer opstaat om rechtop de toekomst tegemoet te stappen.

We mogen mevr. N. van Krimpen-Brunt dankbaar zijn door haar zeer geschikte vertaling dit pareltje uit de Engelsche literatuur binnen het bereik te hebben gebracht van ons Nederlandsche publiek.

KAREL LEROUX