Een Vlaamsch Professor over Amerika

IN langen tijd hebben we niet zoo'n aardig boek over de Vereenigde Staten kunnen lezen als dit ‘Ontdek Amerika’, de herdrukte reisbrieven van Marnix Gijsen77 (Prof. Dr. J. Goris). Het is vriendelijk, en vlijmscherp tegelijkertijd!

Ik zal veel citaten moeten geven om duidelijk te maken hoe ik dat bedoel. Hier volgen er eenige uit wat de auteur schrijft over: ‘De pers: geestelijk brood of steenen’:

Het eerste kenmerk der Amerikaansche pers is de gevaarlijke en schadelijke cultus der ‘headline’: men werpt u het hoofdzakelijke nieuws toe in vier, vijf woorden met weglating van lidwoorden. Daar het in een spoedland lijk dit onmogelijk is een krant van 40 bladzijden te lezen, doorloopen velen slechts wat hun onmiddellijk interesseert: de beurskroniek, sportrubriek of comisch gedeelte, voor het overige betrouwen ze op de schreeuwerige ‘headlines.’ Er is geen verraderlijker leugen dan te groote beknoptheid; de ‘headline’ luidt: ‘Germany pays wardebt’ (Duitschland betaalt oorlogsschuld), of: ‘Chinese mob kills American citizens’ (Chineesche menigte doodt Amerikaansche burgers). Het is voor den gewonen man genoeg: hij vermoeit zich niet te gaan opzoeken het hoe en waarom dier dingen, die het artikel wellicht toch verklaart, maar hij is overtuigd dat de Duitschers fidele kerels zijn, die betalen wat ze moeten, en dat de Chineezen een massale bende gespuis uitmaken, die 't op eiken Amerikaan hebben gemunt.

Naar gelang de kranten, verschillen de ‘editorials’ natuurlijk in waarde; in omvang zijn ze meestal gelijk; een minimum. Het vraagt zelden meer dan één of twee minuten om er een van te lezen, de inhoud is steeds duidelijk aangegeven. Afgezien van de eerlijkheid en de opinies, is het veelal goede journalistiek: klaar, recht op het onderwerp af, beknopt en handig voorgesteld.

Het is een pers van futiliteiten: toen Maria van Rumenië den Oceaan overstak, wist elke farmersdochter en Highschool girl van Californië denzelfden dag wat de koningin des morgens had gegeten. Elk schandaal wordt uitgebaat tot in het allerminste detail: het proces Loeb-Leopold, de twee studenten die een jongen vermoordden om het simpel genoegen te zien hoe zoo'n operatie van de hand ging, besloeg bladen en bladen voor weken. Men spint die dingen uit tot in het oneindige: elk ‘oui-dire’, elke schandaal-kwijlende oudewijvenpraat is welkom. Men ondervraagt een boxe-kampioen over prohibitie en de laatste ‘good seller’ roman, en een Senator over base-ball spelen en evolutie. Al wie ietwat een celebriteit wordt, moet een opinie hebben over al wat onder en boven de zon omgaat: het luidt in de headlines: ‘Henry Ford says ...’, ‘Suzanne Lenglen says ...’, ‘Edison says ...’, enz. Ze mogen echter allen zeggen wat ze willen, slechts het aangename nieuws zal in de krant geraken.

De hoofdzaak voor de krant is reclame: het is dan ook betamelijk dat de reclame de krant controleert, maar het wijzigt eenigszins de idee die wij van een dagblad hebben als inlichter. Zoo gebeurt er nooit een ongeluk in een groot warenhuis dat adverteert, terwijl er in publieke gebouwen heel wat malheuren voorvallen. Het zou verkeerde publiciteit zijn ongelukken te melden. Neem dat de vrouw van een groot invloedrijk business-man met klank en reden scheiding aanvraagt: er is een ophef makende scène in het court-house, men beslijkt malkander met brieven en feiten, in één woord het is een ‘great story’. Het kan zijn dat ge van dit alles een paar lijnen vindt op de 27e bladzijde der kranten waarin de betrokkene adverteert, maar hoogstwaarschijnlijk vindt ge niets. En twintig kilometer verder echter publiceeren de bladen de geschiedenis rijkelijk opgeluisterd in extenso.

[p. 294]
De pers is ten slotte een politiek en economisch instrument van belang. Zij bereikt haar doel vooral door eenvormigheid en standardisatie. Neem welk blad ook uit de Staten, het ziet er identiek uit, van Los Angelos tot Boston, van Alaska tot Florida. De uiterlijke verschijning is dezelfde, hetgeen ten slotte geen euvel is. De stof echter is ook eensluidend: men houdt zich zelden met politiek bezig, dat maakt dat ge elk blad, waar ook, kunt nemen zonder den draad der artikels te missen. Twee internationale agencies herkauwen dagelijks het wereldnieuws en malen het klein ten behoeve der hongerige gemeenschap, de Associated Press en de United Press. Het zijn deze beide persagentschappen, die practisch al het nieuws uitdeelen aan de bladen. De United Press staat ten dienste van het toonbeeld der Amerikaansche mercantiele vulgariteit, William R. Hearst: zeer talrijk zijn de Hearst-papers. Ze zijn daarbij zeer machtig: het is een publiek geheim hoe Hearst president Mac Kinley dwong tot den oorlog met Spanje. Hij zond een teekenaar naar Cuba om de oorlogsoperaties te volgen, vóórdat er van oorlog spraak was. De teekenaar telegrapheerde hem hoe alles rustig was en hoe hij niet inzag waarom hij in Cuba zou blijven. Hearst antwoordde hem, per omgaande: ‘Gelief te blijven. Gij levert de teekeningen, ik zal den oorlog leveren.’ Hij hield zijn woord.
Minder dan waar ook ter wereld staat de pers in Amerika ten dienste van gedachten, ze staat ten dienste van belangen. Men krijgt kolommen te lezen over de bedreiging der Amerikaansche goederen in Mexico, en regels over de kerkelijke troebelen. Zij is het sterkste wapen in de handen der ploutocratie dat men vinden kan. Als inlichter, als opleider is ze bijna totaal waardeloos. Ze is accuraat in futiliteiten: de kanten bruidsluier van Eleonore Vanderbilt kunt ge zoo goed kennen als de kamermeid der bruid, maar ge moet weken wachten om te weten wat er feitelijk in China voorvalt. Haar invloed is breed maar ondiep: het kan ook niet anders, ze is meestal gedachteloos en potsierlijk futiel.
Er is één gedeelte in de Amerikaansche krant dat volkomen betrouwbaar is en bijna gevaarloos: dat zijn de comische illustraties. Ze vervolgen de levensgeschiedenissen hunner helden, dag aan dag. Als artisticiteit staan ze onder Zero meestal, alle styleering is uitgesloten: maar hun humor is soms werkelijk onbetaalbaar. Zij scheppen karakters en typen die bijblijven en die in het nationaal cultuurleven denzelfden rol spelen als populaire romanfiguren of symbolische personnages als ‘Tyl Uilenspiegel’ en ‘Lamme Goedzak’ ten onzent.
Ik durf u niet aanraden de Amerikaansche bladen op die manier te lezen: het meest betrouwbare deel het eerste. Indien ge u echter niet wilt behandeld voelen als een ‘eenvoudige van geest’ door een pers wier inaniteit grondeloos is, dan is er maar één heul: te betrouwen op enkele interessante weekbladen van onafhankelijk oordeel en slechte reputatie. Als daar zijn de neutrale The Literary Digest, de min of meer socialiseerende The Nation en The New Republic. Aan degelijke maandschriften ontbreekt het niet.’

Ziedaar een reeks van ampele citaten uit een hoofdstuk van Marnix Gijsen's boek; zij geven op juiste wijze weer, hoe dit boek geschreven werd, critisch waardeerend. Dat er in de Amerikaansche pers voor een niet-veramerikaniseerden Europeaan weinig te waardeeren valt, is niet zijn schuld! En hoevele van zijn opmerkingen voelen wij niet als een waarschuwing: laat ons oppassen dat we ook niet dien weg op gaan.

Want in zijn voorwoord heeft de schrijver reeds gezegd: ‘Dit boek vraagt een paar uren van uw tijd en belangstelling voor een volk van 120 miljoen menschen. Het tracht te toonen hoe ge, onwetend zelfs, den invloed ondergaat dezer sterke, vereenvormde gemeenschap, welke plaats zij inneemt onder de zon en hoe zij, al struikelend soms, in de rei der volkeren vooraangaat.’

Marnix Gijsen weet wel degelijk de efficiency te waardeeren, zelfs de vermechaniseering van de maatschappij, maar hij voelt telkens weer heel sterk dat gebrek aan innerlijke cultuur, dat ook in Europa hand over hand toeneemt.

Hij erkent dat er romantiek kan zijn in de exportslachterijen van Chicago, maar hij voegt eraan toe:

‘Het is een romantiek te sterk voor Europeesche zenuwen en die we zelfs moeilijk kunnen begrijpen. Wij zullen altijd meer genieten van de maan boven den kerktoren van Austruweel, bol en helder, rustig en sereen.’

Dit boek is dus Amerika, gezien vanuit den Vlaamschen hoek.

Een heel enkele maal is het ook Amerika, gezien vanuit den Katholieken hoek, en dan maakt de schrijver soms koddige opmerkingen. Aan het eind van zijn hoofdstuk over ‘Zoutmeerstad, het paradijs der Mormonen’ zegt hij bijvoorbeeld: ‘Er is maar één troost als ge bevreemd rondgaat door het ruime tempelpark waar het centrum der Heiligen der Laatste Dagen is gevestigd: de top van een katholieke kerk, die getuigt hoe reeds menige nijvere, zwarte mol dit mierennest ondergraaft.’

Hier missen we die ‘subjectieve objectiviteit’, welke het boek verder zoo waardevol maakt.

Laat ik liever nog even citeeren, wat de schrijver zegt over sport, in Amerika, en in het algemeen: ‘Het gaat niet om gezonde oefening, het gaat om een prijs, of een beker, of wat weet ik. De sport is niet bestemd om door geestelijken arbeid gespannen zenuwen terug tot evenwicht te brengen. Het is lijk ten onzent en méér nog, een industrie geworden, die tallooze schapen scheert, onder edel-klinkende leuzen. Hoeveel kennen wij er niet. Van die ‘sportmannen’, wien het te veel gevraagd zou zijn een half uur te loopen, maar die geen voetbalmatch missen zouden in het seizoen en wier conversatie tijdens de week drie kwart rolt over de onrechtvaardige ‘penalty’, die de ‘referee’ toepaste op den ‘halfback’. Of er in 's Heeren naam geen nederlandsch meer bestond. Het is in Amerika item hetzelfde: een

[p. 295]

dozijn mannen hebben gedurende een paar uren meer oefening dan voor hun ingestompte maag en borst goed is, terwijl rond hen van 10 tot 60.000 mannen en vrouwen, van wie 95 ten honderd nooit een voetbal of eenig ander sportgerief aanraakte, in de koude zitten te huilen en te hitsen. Sportieve geest? We kennen die legende. Internationale ontmoetingen hebben me steeds een voorsmaak gegeven van militarisme en bloed. Het is nooit ‘spel’, maar steeds gevecht. Laat mij dit requisitorium inkorten en samenvatten: sport geeft een belachelijk klein aantal menschen meer oefening dan voor hen goed is. Zij exploiteert een enorme massa op zeer behendige wijze.’ Tot zoover weer Marnix Gijsen. Het is niet zoo nieuw, wat hij zegt, maar aangenaam om te hooren, en raak gezegd, en dan niet alleen voor Amerika!

Als de verder nog meest merkwaardige hoofdstukken noem ik die over: ‘De Indianen, een verloren illusie’, ‘Prohibitie een grap?’, en ‘Het gezin’.

De groote les van Gijsen's boek schijnt mij deze: Amerika is een minderjarige natie, die bezig is meerderjarig te worden. Een knaap - maar dan een reus van een jongen! - in de vlegeljaren. Hij heeft veel goeds en veel kwaads. En het dwaze is nu, dat er oudere menschen (in Europa) zijn, die dit kind in alles klakkeloos willen nadoen, met verwerping van eigen, veel waardevoller, geestelijk bezit.

Om die les vooral is dit vlotgeschreven, meestal goed gedocumenteerde boek waard om door velen te worden gelezen.

 

E. VAN LIDTH DE JEUDE

77Ontdek Amerika’ door Marnix Gijsen. Uitgave van de N.V. Standaard-boekhandel te Brussel en C.A.J. van Dishoeck te Bussum.